Uitspraak
18.766 AWBZ
2 januari 2016, 16/2669 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. van der Veen, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. om het persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2013 lager vast te stellen. Het zorgkantoor had eerder een pgb van € 44.277,19 verleend, maar bij besluit van 17 september 2014 werd dit bedrag vastgesteld op nihil, wat leidde tot een terugvordering van het volledige bedrag. In een later besluit werd het pgb verlaagd naar € 21.110,15, waarbij het zorgkantoor een deel van de verantwoorde zorg accepteerde, maar het merendeel afkeurde.
De rechtbank had in een tussenuitspraak geoordeeld dat er een motiveringsgebrek was in de belangenafweging van het zorgkantoor. In de aangevallen uitspraak werd het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de zorg verleend door BT Begeleiding niet als AWBZ-zorg kon worden aangemerkt, waardoor het zorgkantoor in redelijkheid kon besluiten tot een lagere vaststelling.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de zorg van BT Begeleiding wel degelijk AWBZ-zorg was en dat deze vanuit het pgb betaald diende te worden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat het zorgkantoor onterecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om het pgb lager vast te stellen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.