ECLI:NL:CRVB:2019:401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
17/6551 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand op basis van inkomen onder bijstandsniveau

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had verzocht om bijzondere bijstand voor diverse kosten, waaronder bewegingstherapie, een ledikant, en medicijnen, omdat zijn inkomen structureel onder het bijstandsniveau lag. Het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen had deze aanvragen afgewezen, met als argument dat de kosten niet voldaan konden worden uit de aanwezige middelen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat voor de toekenning van bijzondere bijstand eerst moet worden vastgesteld of de kosten waarvoor bijstand wordt gevraagd zich voordoen, of deze kosten noodzakelijk zijn in het individuele geval, en of ze voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Daarnaast moet worden beoordeeld of de kosten kunnen worden voldaan uit andere beschikbare middelen, zoals de bijstandsnorm of individuele toeslagen. De Raad concludeert dat de rechtbank de argumenten van de appellant adequaat heeft behandeld en dat er geen nieuwe redenen zijn aangevoerd die de eerdere beslissing zouden ondermijnen. Daarom bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en wordt het hoger beroep afgewezen.

De uitspraak is gedaan door M. Hillen, met C.A.E. Bon als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

17.6551 PW

Datum uitspraak: 22 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 augustus 2017, 16/10299 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 7 april 2016 verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van bewegingstherapie/fitness, ledikant, lattenbodem plus oplegmatras en eigen bijdrage bril. Bij besluit van 19 juli 2016 heeft het college dit verzoek afgewezen.
1.2.
Appellant heeft op 7 juni 2016 verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van medicijnen, pedicure en service aan zijn sta-op-stoel. Bij besluit van 19 juli 2016 heeft het college ook dit verzoek afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 24 november 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 19 juli 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen, waarbij voor eiser “appellant” moet worden gelezen:
“De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt dat eiser recht heeft op bijzondere bijstand voor de diverse kostenposten, omdat zijn inkomen structureel beneden het bijstandsminimum ligt. Om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand dient volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet, eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte komt de vraag aan de orde of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Er bestaat volgens artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet bovendien geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht toereikend en passend te zijn. Het college heeft aan de afwijzing van de bijzondere bijstand voor de diverse kosten niet ten grondslag gelegd dat de kosten niet kunnen worden voldaan uit de aanwezige middelen.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het feit dat hij structureel een inkomen beneden het bijstandsniveau heeft een bepalende factor voor de toekenning van bijzondere bijstand is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De grond die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat appellant in (bezwaar en) beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van deze grond in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep geen doel treft, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2019.
(getekend) M. Hillen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
md