ECLI:NL:CRVB:2019:3978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
17/6037 AKW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op grond van onderhoudseis en erkenning als kind

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag toe te kennen aan appellant. Appellant had in het verleden meerdere aanvragen om kinderbijslag ingediend voor [naam], geboren in 2004, die bij zijn moeder in Bulgarije woont. De Svb heeft deze aanvragen herhaaldelijk afgewezen op basis van de onderhoudseis, waarbij is vastgesteld dat [naam] niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind van appellant kan worden aangemerkt. De rechtbank Den Haag had eerder de besluiten van de Svb bevestigd, en appellant ging in hoger beroep.

De Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de juridische definitie van een kind onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de voorwaarden waaronder een kind als pleegkind kan worden aangemerkt. Het is vastgesteld dat appellant niet het gezag heeft over [naam] en dat [naam] niet in het huishouden van appellant heeft gewoond. De contacten tussen appellant en [naam] waren onvoldoende om te voldoen aan de opvoedingseis die vereist is voor erkenning als pleegkind. De Raad concludeert dat de Svb terecht kinderbijslag heeft geweigerd, omdat appellant niet voldoet aan de onderhoudseis en er geen reden is om van eerdere besluiten terug te komen.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en de Svb, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in de uitspraak zijn uiteengezet.

Uitspraak

17.6037 AKW-PV, 18/1328 AKW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2017, 17/644 (aangevallen uitspraak 1) en van
14 februari 2018, 17/6391 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 28 november 2019
Zitting heeft: mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Griffier: B.V.K. de Louw
Ter zitting zijn verschenen: appellant, zijn gemachtigde mr. S.V. Hendriksen, tolk
H.A. Mohammed en namens de Svb drs. W. van den Berg

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellant heeft in het verleden meerdere malen voor [naam] , geboren [in] 2004, kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd. [naam] woont bij zijn moeder in Bulgarije. De Svb heeft deze aanvragen bij besluiten van 27 september 2005, 14 april 2008, 1 december 2009 en 9 april 2015 telkens afgewezen. Deze besluiten zijn in rechte onaantastbaar geworden. De rechtbank heeft over het besluit van 9 april 2015 bij uitspraak van 1 februari 2016 overwogen dat de Svb op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellant over de periode 2004 tot en met 2009 niet in aanmerking komt voor kinderbijslag. Verder is over de periode van het derde kwartaal van 2013 tot en met het eerste kwartaal van 2015 overwogen dat appellant niet heeft voldaan aan de onderhoudseis.
1.2.
Op 14 april 2016 heeft appellant opnieuw een aanvraag om kinderbijslag ingediend. Bij besluit van 26 juli 2016 heeft de Svb geweigerd kinderbijslag toe te kennen, omdat [naam] niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind wordt aangemerkt. Namens appellant is tegen het besluit van 26 juli 2016 bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 22 december 2016 (bestreden besluit 1) is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Appellant heeft de Svb in juni 2015 verzocht om de onder 1.1 vermelde besluitvorming te herzien en hem alsnog kinderbijslag toe te kennen over de periode 2004 tot en met 2009. Daarbij is aangevoerd dat de Svb met de brief van 3 oktober 2014 heeft erkend dat [naam] een eigen kind van appellant is. Dit verzoek is bij besluit van de Svb van 3 november 2016 afgewezen. De Svb heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 november 2016 bij besluit van 25 augustus 2017 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat appellant in zijn verzoek geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht naar voren heeft gebracht en dat verder niet is gebleken dat de eerdere besluitvorming onmiskenbaar onjuist is.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat [naam] in de periode in geding niet tot het huishouden van appellant behoorde en niet als zijn pleegkind kan worden aangemerkt of daarmee kan worden gelijkgesteld. Dat in eerdere beslissingen van de Svb de aanvraag om kinderbijslag is afgewezen omdat niet voldaan werd aan de onderhoudsvoorwaarden doet daar niet aan af. De Svb heeft daarbij namelijk niet overwogen dat [naam] een eigen kind van appellant is.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard op de grond dat appellant geen nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn verzoek om terug te komen van de onder 1.1 vermelde besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat die besluitvorming onmiskenbaar onjuist was.
3. In hoger beroep heeft appellant tegen de aangevallen uitspraak 1 aangevoerd dat [naam] wel zijn kind is. De Svb heeft hem in diverse besluiten ook als zodanig aangemerkt. Omdat appellant voldoet aan de onderhoudsvoorwaarde dient de Svb kinderbijslag toe te kennen. Tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellant daarnaast aangevoerd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden om terug te komen van de onder 1.1 vermelde besluitvorming.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft aangenomen dat [naam] niet een eigen, aangehuwd of pleegkind van appellant is.
4.2.
In artikel 4 van de AKW is bepaald wat er onder kind wordt verstaan. Het dient te gaan om een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind. Als pleegkind wordt op grond van het derde lid van artikel 4 van de AKW beschouwd het kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed. In het vierde lid staat dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen een kind met een pleegkind wordt gelijkgesteld.
4.3.
Artikel 1 van de Regeling gelijkstelling pleegkinderen luidt als volgt:
1. Indien een kind onder gezag staat van een verzekerde niet zijnde zijn wettige ouder en door die verzekerde als een eigen kind wordt onderhouden, wordt dit kind ten aanzien van die verzekerde gelijkgesteld met een pleegkind.
2. Indien een kind tot het huishouden behoort van een verzekerde niet zijnde zijn wettige ouder en door die verzekerde:
a. als een eigen kind wordt onderhouden; en
b. wordt verzorgd,
wordt dit kind ten aanzien van die verzekerde gelijkgesteld met een pleegkind.
3. (…).
4.4.
Ingevolge vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
31 oktober 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AN8990), kan een verzekerde slechts dan geacht worden een kind als een eigen kind op te voeden indien de verzekerde, met betrekking tot de opvoeding van het kind, de plaats inneemt van de ouder(s) van dat kind en er in dat opzicht tussen de verzekerde en het kind een verhouding bestaat als die van een ouder met een eigen kind. De opvoedingseis dient daarbij daadwerkelijk gestalte te krijgen, hetgeen tot uitdrukking dient te komen in een nauwe exclusieve (opvoedings)relatie tussen de verzekerde en het betrokken kind. Daarvan kan, in gevallen waarin het juridisch gezag over het kind (nog) niet rust bij de pleegouders, eerst gesproken worden wanneer de verhouding tussen pleegouder en pleegkind in zekere mate een duurzaam en bestendig karakter draagt.
4.5.
Appellant is niet gehuwd geweest met de moeder van [naam] en heeft [naam] niet erkend. Appellant heeft niet het gezag over [naam] . Verder heeft [naam] in de periode in geding niet tot het huishouden van appellant behoord. [naam] heeft immers altijd samen met zijn moeder in Bulgarije gewoond. Verder zijn de contacten die er in het verleden tussen appellant en [naam] zijn geweest, onvoldoende om te kunnen voldoen aan de onder 4.4 gestelde opvoedingseis.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat [naam] vanaf zijn geboorte niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind kan worden aangemerkt. Het feit dat de Svb een tweetal aanvragen om kinderbijslag heeft geweigerd op de grond dat appellant niet heeft voldaan aan de onderhoudseis, doet hier niet aan af. Aan appellant is dan ook terecht kinderbijslag geweigerd en er is geen reden waarom de Svb van een eerdere weigering zou moeten terugkomen.
4.7.
De hoger beroepen slagen niet en de aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B.V.K. de Louw (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum