ECLI:NL:CRVB:2019:3869

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
17/5660 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet gemelde hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellante, die niet heeft gemeld dat zij een hennepkwekerij in haar woning had. De politie ontdekte op 11 januari 2016 een hennepkwekerij met 128 hennepplanten in de woning van appellante, wat leidde tot een onderzoek door de gemeente Maastricht. Appellante is niet verschenen op uitnodigingen voor gesprekken en heeft geen informatie verstrekt over haar verblijfplaats na de sluiting van haar woning op 3 februari 2016. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarop besloten de bijstand van appellante in te trekken, omdat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij geen inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten en dat zij niet verantwoordelijk was voor de exploitatie. De Raad oordeelt echter dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij voldoende grond biedt om aan te nemen dat appellante de exploitant was en dat zij op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken en wijst de hoger beroepen van appellante af.

Uitspraak

17.5660 PW-PV, 17/5661 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van 5 juli 2017, 16/2303 (aangevallen uitspraak 1), en van 5 juli 2017, 16/3016 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Datum uitspraak: 26 november 2019
Zitting heeft: W.H. Bel
Griffier: J.B. Beerens
Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Naar aanleiding van een melding van de politie Limburg dat op 11 januari 2016 in de woning van appellante een in werking zijnde hennepkwekerij met 128 hennepplanten is aangetroffen, heeft een sociaal rechercheur van de gemeente Maastricht een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader heeft de sociaal rechercheur onder meer kennis genomen van processen-verbaal van de politie en van een besluit 1 februari 2016 waarin op last van de burgemeester van Maastricht de woning van appellante met ingang van 3 februari 2016 voor de duur van drie maanden is gesloten. Verder heeft de sociaal rechercheur appellante uitgenodigd voor gesprekken op 10 en
17 maart 2016. Appellante is niet verschenen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 25 maart 2016.
1.2.
Het college heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van
25 februari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 juni 2016 (bestreden besluit 1), de bijstand van appellante met ingang van 3 februari 2016 in te trekken. Aan bestreden
besluit 1 heeft het college, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat op basis van de verklaring die appellante tijdens de hoorzitting op 30 mei 2016 heeft afgelegd het recht op bijstand over de periode van 3 februari 2016 tot 7 februari 2016 niet kan worden vastgesteld, omdat appellante niet bij het college heeft gemeld waar zij in die periode heeft verbleven. Verder heeft appellante vanaf 7 februari 2016 geen recht op bijstand omdat zij niet langer haar woonplaats heeft in de gemeente Maastricht . Appellante heeft de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden door hiervan bij het college geen melding te maken.
1.3.
Het college heeft in de onderzoeksresultaten tevens aanleiding gezien om bij besluit van 18 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 augustus 2016 (bestreden besluit 2), het recht op bijstand over de periode van 16 november 2015 tot en met 10 januari 2016 in te trekken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand en bijzondere bijstand tot een bedrag van € 2.370,25 van appellante terug te vorderen. Aan bestreden besluit 2 heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij in die periode in de woning op het uitkeringsadres een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bestreden besluit 1 (zaak 17/5661 PW)
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning op het uitkeringsadres op last van de burgemeester van Maastricht met ingang van 3 februari 2016 voor de duur van drie maanden is gesloten. Evenmin is in geschil dat appellante sindsdien niet op het uitkeringsadres heeft verbleven. Anders dan appellante heeft aangevoerd ontslaat de omstandigheid dat het college op de hoogte is van de sluiting van haar woning haar niet van de verplichting bij het college te melden waar zij vanaf die datum wel verbleef. Door dat niet te doen, heeft zij haar inlichtingenverplichting geschonden.
3.2.
De beroepsgrond van appellante dat zij na 3 februari 2016 een zwervend bestaan heeft geleid, zij zowel in [plaatsnaam] als in [woonplaats] heeft verbleven, zij zich op 22 april 2016 in [woonplaats] heeft ingeschreven en zij daar pas vanaf die datum woont, slaagt evenmin. Tijdens de hoorzitting op 30 mei 2016 heeft appellante verklaard dat zij sinds de sluiting van haar woning op 3 februari 2016 heeft verbleven bij familie in [woonplaats] en bij vrienden in [plaatsnaam] . Op de vraag vanaf welk moment appellante in [woonplaats] verblijft, heeft zij geantwoord dat dit vanaf 7 of 8 februari 2016 is en dat zij daar voornamelijk bij haar zoon heeft verbleven. Appellante heeft verder te kennen gegeven dat zij ook in [plaatsnaam] was voor gesprekken met haar bewindvoerder en ze tussen 3 en 7 februari 2016 bij vrienden in [plaatsnaam] heeft verbleven. Op basis van deze verklaring van appellante heeft het college terecht geconcludeerd dat de woonsituatie van appellante in de periode van 3 tot
7 februari 2016 onduidelijk is gebleven, waardoor het recht op bijstand over die periode niet kan worden vastgesteld. Het college heeft op basis van deze verklaring tevens terecht geconcludeerd dat appellante vanaf 7 februari 2016 niet langer haar woonstede in de gemeente Maastricht heeft, zodat zij vanaf die datum geen recht heeft op bijstand jegens het college.
Bestreden besluit 2 (zaak 17/5660 PW)
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de in geding zijnde periode, die loopt van
16 november 2015 tot en met 10 januari 2016, in de woning op het uitkeringsadres een hennepkwekerij met 128 hennepplanten aanwezig is geweest. Evenmin is in geschil dat appellante van de aanwezigheid van deze hennepkwekerij geen melding heeft gemaakt bij het college. Ten slotte is niet in geschil dat de op 11 januari 2016 aangetroffen hennepplanten ongeveer zeven weken oud waren en er nog geen eerdere hennepoogst had plaatsgevonden.
3.4.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij de op haar rustende inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat zij uit de hennepkwekerij geen inkomsten heeft genoten en zij geen op geld waardeerbare werkzaamheden verricht. Zij heeft slechts haar woning ter beschikking gesteld. Derden hebben de kwekerij geïnstalleerd en de te verrichten arbeid uitgevoerd. Appellante hoefde alleen maar water en voeding aan de hennepplanten te geven en daarvoor kon appellante geen vergoeding bedingen. Nu appellante geen investeringen in de hennepkwekerij heeft gedaan en zij geen inkomsten uit de kwekerij heeft ontvangen, kan van haar niet worden verlangd dat zij een administratie inlevert. Appellante heeft betoogd dat voor zover al sprake zou zijn van een schending van de inlichtingenverplichting, het recht op bijstand over de in geding zijnde periode - al dan niet schattenderwijs - kan worden vastgesteld.
3.5.
Het feit dat in de woning van appellante een hennepkwekerij is aangetroffen rechtvaardigt de vooronderstelling dat zij daarvan exploitant is geweest en zij in die hoedanigheid op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Appellante is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij de kwekerij niet zelf heeft geëxploiteerd. De enkele stelling dat derden de hennepkwekerij hebben opgezet is daartoe onvoldoende. Appellante heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens verstrekt ter onderbouwing van die stelling. Bovendien valt ook het geven van water en voeding onder het exploiteren van een hennepkwekerij. Aangezien appellante geen melding heeft gemaakt van de (exploitatie van de) hennepkwekerij, heeft zij de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. De stelling van appellante dat zij met de hennepteelt geen inkomsten heeft verworven, kan haar niet baten. Bij de exploitatie van een hennepkwekerij moet ervan worden uitgegaan dat, ook indien nog geen oogst heeft plaatsgevonden, appellante in het kader van de exploitatie van de hennepkwekerij op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, waarmee inkomsten zijn of kunnen worden verworven. De hoogte van deze inkomsten kan worden bepaald indien van de exploitatie van de kwekerij een deugdelijke administratie voorhanden is. Daarvan is in dit geval geen sprake. Dit komt voor risico en rekening van appellante. Bij gebrek aan een administratie kunnen deze inkomsten ook niet schattenderwijs worden vastgesteld.
4. Dit betekent dat de hoger beroepen van appellante niet slagen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J.B. Beerens (getekend) W.H. Bel