Uitspraak
18.2510 WAJONG
30 maart 2018, 17/4732 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). In het formulier is gemeld dat appellant op 26 oktober 2015 betrokken is geweest bij een eenzijdig auto-ongeluk, waarbij hij hersenletsel heeft opgelopen. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 9 augustus 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant nu geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
8 maart 2017 heeft de behandelend revalidatiearts te kennen gegeven dat er geen verbetering in de gezondheidstoestand van appellant meer is te verwachten en dat er sprake is van een eindsituatie in het functioneren van appellant. Een arts van het Uwv heeft vervolgens gerapporteerd dat met name de aandachts- en geheugenfuncties aanleiding waren om insufficiënt persoonlijk en sociaal functioneren van appellant aan te nemen, terwijl op die gebieden inmiddels geen verbetering meer kan worden verwacht. Deze arts heeft geconcludeerd dat een eindstadium is bereikt en dat de verwachting is dat de functionele mogelijkheden van appellant niet meer zullen verbeteren. Het Uwv heeft hierop bij besluit van 16 maart 2017 aan appellant met ingang van 8 maart 2017 een Wajong-uitkering toegekend. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat hij met ingang van een eerdere datum recht heeft op een Wajong-uitkering. Om die reden heeft hij óók gevraagd om herziening van het besluit van 9 augustus 2016. Bij besluit van
13 september 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv de ingangsdatum van de
Wajong-uitkering gehandhaafd op 8 maart 2017 en het bezwaar ongegrond verklaard.
Wajong-uitkering ontbreekt. Het Uwv zal niet ten nadele van appellant terugkomen van de ingangsdatum 8 maart 2017. Overigens bevestigt de in hoger beroep overgelegde informatie de prognose over de verbetermogelijkheden, die ten grondslag lag aan het besluit van
9 augustus 2016. Er heeft zich na de brief van de revalidatiearts van 8 maart 2017 voorts tóch verdere verbetering voorgedaan, waarmee nu mogelijkheden voor arbeidsrevalidatie worden onderzocht. Het Uwv is tot de conclusie gekomen dat de beroepsgronden geen aanleiding geven om het bestreden besluit te wijzigen.
9 augustus 2016. Dat het bestreden besluit, voor zover het ziet op de periode voorafgaand aan de aanvraag van 3 maart 2017, evident onredelijk is, is gesteld noch gebleken. Ook kan het standpunt worden gevolgd dat er voor de periode na de aanvraag van 3 maart 2017 geen aanleiding bestaat om terug te komen van het besluit van 9 augustus 2016, omdat niet is gebleken dat dat besluit onjuist was. Het Uwv heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat het trauma en de opgelopen schade bekend waren bij het Uwv, zijn meegewogen, en dat op het moment van de beoordeling in 2016 de arbeidsmogelijkheden (nog) niet duurzaam ontbraken. Appellant kreeg toen revalidatietherapie bij Reade, waarbij Reade behandelmogelijkheden gericht op toename in het functioneren heeft genoemd en een uitgebreide prognose heeft gegeven voor verbetermogelijkheden op diverse gebieden.