ECLI:NL:CRVB:2019:3836
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die eerder als monteur sprinklerinstallaties werkte, had zich op 9 maart 2015 ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant op de datum in geding, 6 maart 2017, minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niet in staat was om loonvormende arbeid te verrichten en dat zijn situatie niet was verbeterd. Hij stelde dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen en verzocht om een onafhankelijke deskundige. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en verwees naar rapporten van verzekeringsartsen die de medische en arbeidskundige beoordeling onderbouwden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing hadden gegeven voor hun oordeel dat appellant op de datum in geding niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.