ECLI:NL:CRVB:2019:3835
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over verlaging Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van appellante
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon, omdat zij arbeidsvermogen zou hebben. Appellante, geboren in 1989, ontvangt sinds 2008 een Wajong-uitkering vanwege een visusstoornis en psychische klachten. Het Uwv heeft in 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot de verlaging van haar uitkering per 1 januari 2018. Appellante is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat zij geen arbeidsvermogen heeft, omdat zij niet in staat is om aaneengesloten te werken en hulp nodig heeft van haar omgeving.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de argumenten van appellante en het Uwv afgewogen. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig hebben gehandeld. De Raad concludeert dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is om ten minste één uur aaneengesloten te werken, ondanks haar beperkingen. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en het Uwv dat appellante arbeidsvermogen heeft, en dat de verlaging van de Wajong-uitkering terecht is doorgevoerd.