ECLI:NL:CRVB:2019:3835

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
17/4521 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verlaging Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van appellante

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon, omdat zij arbeidsvermogen zou hebben. Appellante, geboren in 1989, ontvangt sinds 2008 een Wajong-uitkering vanwege een visusstoornis en psychische klachten. Het Uwv heeft in 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot de verlaging van haar uitkering per 1 januari 2018. Appellante is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat zij geen arbeidsvermogen heeft, omdat zij niet in staat is om aaneengesloten te werken en hulp nodig heeft van haar omgeving.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de argumenten van appellante en het Uwv afgewogen. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig hebben gehandeld. De Raad concludeert dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is om ten minste één uur aaneengesloten te werken, ondanks haar beperkingen. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en het Uwv dat appellante arbeidsvermogen heeft, en dat de verlaging van de Wajong-uitkering terecht is doorgevoerd.

Uitspraak

17.4521 WAJONG

Datum uitspraak: 28 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 mei 2017, 16/4618 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.E. Stout, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Namens appellante is mr. Stout verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1989, heeft in verband met een visusstoornis en psychische klachten sinds 25 maart 2008 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 29 september 2015 heeft het Uwv aan appellante een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellante arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Na een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 7 januari 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 is verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 1 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 7 januari 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de klachten en beperkingen van appellante en uitvoerig, mede op basis van bevindingen uit het dossier, heeft gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden appellante in staat is ten minste één uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden appellante in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en waarom zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep rekening gehouden met de door appellante voltooide opleidingen en de in dat kader volbrachte stages. Hierbij is onderkend dat zij belemmeringen ervaart op sociaal vlak en onder welke omstandigheden die belemmeringen kunnen worden ondervangen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor twijfel aan het medisch en arbeidskundig oordeel. Het Uwv heeft terecht besloten dat appellante arbeidsvermogen heeft als bedoeld in de Wajong 2015.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij geen arbeidsvermogen heeft, zodat zij met ingang van 1 januari 2018 onveranderd recht heeft op een uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon. Zij heeft naar voren gebracht dat het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante de taak “scannen” kan uitvoeren. Hierbij is geen aansluiting gezocht bij de dagelijkse bezigheden van appellante. Appellante is niet ADL-zelfstandig. Zij heeft hulp nodig van haar man en moeder. Niet is gemotiveerd hoe appellante de taak “scannen” kan uitvoeren. Appellante heeft slechts heel beperkt zicht en bij een taak als scannen is het van belang goed te kunnen zien. Appellante is tevens van mening dat zij niet één uur zonder substantiële onderbreking kan werken. De visuele stoornis en haar dwanghandelingen kunnen niet aangemerkt worden als normale onderbrekingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op 1 januari 2015 is artikel III, met uitzondering van de onderdelen J, K, L en N, van de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014, 270 en 271) in werking getreden. Per 1 januari 2015 is ook het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) aangepast (besluit van 8 oktober 2014, Stb. 2014, 359). Op grond van artikel III, onderdeel O, van de Invoeringswet Participatiewet is artikel 3:8a aan de Wajong toegevoegd. Op grond van artikel III, onderdeel P, van de Invoeringswet Participatiewet is artikel 8:10b aan de Wajong toegevoegd.
4.1.2.
Op grond van artikel 8:10b, eerste lid, van de Wajong stelt het Uwv vast of de jonggehandicapte met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 3:8 van de Wajong.
4.1.3.
Artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag bedraagt.
4.1.4.
Op 1 januari 2018 is artikel III, onderdeel N, van de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014, 270 en 271) in werking getreden. Dit artikel bepaalt dat in artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong ‘75%’ wordt vervangen door: ‘70%’.
4.1.5.
In afwijking van artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong bepaalt artikel 3:8a, eerste lid, van de Wajong dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag bedraagt, indien de jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Ingevolge het derde lid wordt de jonggehandicapte die op 1 januari 2018 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft geacht op die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te hebben.
4.1.6.
Voorgaande wetsbepalingen hebben tot gevolg dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 diende te worden verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon, indien zij op die datum mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
4.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft een betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op 1 januari 2018 arbeidsvermogen had. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of appellante aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur en of appellante al dan niet een taak (scannen) kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Mede gelet op hetgeen ter zitting is besproken staat niet ter discussie dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.4.
In de nota van toelichting bij het met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde Schattingsbesluit (Staatsblad 2014, 359, p. 5 e.v.) worden de in geding zijnde voorwaarden als volgt toegelicht.
4.4.1.
Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. Om de betreffende taak te kunnen uitvoeren moet iemand voldoen aan de taakspecifieke eisen uit de taakomschrijving.
4.4.2.
Onder ten minste één uur aaneengesloten werken wordt verstaan dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces om de betrokkene bij te sturen noodzakelijk is. Het is daarbij niet relevant of er eventueel tijdens de werkzaamheden toezicht moet worden uitgeoefend, ook al is dat permanent noodzakelijk.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Dit geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben rekening gehouden met de klachten en beperkingen van appellante. Er is uitvoerig gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden appellante in staat is geacht arbeid te verrichten. Aan de visuele beperkingen en de angsten van appellante is voldoende aandacht besteed. Er zijn beperkingen in de dagelijkse activiteiten vastgesteld, zoals het omgaan met stress, prioriteiten stellen en plannen. Ook kan appellante onder meer geen priegelwerk verrichten, niet op gevaar opleverende (hoge) plaatsen werken en niet in wisselende diensten of in nachtdiensten werken. Voor de visusklachten kan appellante hulpmiddelen gebruiken. Er is goede verlichting nodig. Verder is appellante in staat geacht één uur aaneengesloten te werken, omdat geen sprake is van een ernstige verstandelijke beperking waardoor binnen een uur herhaalde bijsturing noodzakelijk. Ook is het concentratievermogen van appellante niet dermate gestoord dat zij niet gedurende een uur met een (eenvoudige) taak bezig zou kunnen zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn conclusie ook betrokken dat appellante een redelijk gevuld dagverhaal heeft, zelfstandig is bij de dagelijkse activiteiten en een gesprek vlot kan volgen met voldoende interpretatie. Er is in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat appellante niet één uur aaneengesloten kan werken.
4.6.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante een taak kan uitvoeren. Buiten het feit dat appellante dat tijdens haar stage heeft bewezen, heeft de arbeidsdeskundige het takenbestand geraadpleegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een analyse arbeidsvermogen opgesteld, waarin voorwaarden voor het functioneren in werk en een werkomgeving en voorbeelden van geschikte werksoorten zijn opgenomen. De taak “scannen” is geselecteerd, omdat die taak ziet op kantoorgebonden werkzaamheden die aansluiten op de opleiding secretarieel medewerker niveau 3. Uitgebreid is weergegeven om welke reden de taak passend is.
4.7.
Appellante heeft geen gegevens ingebracht die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door het Uwv. In het rapport van 19 september 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voorts naar aanleiding van de beroepsgronden nogmaals inzichtelijk uiteengezet dat bij de taak “scannen” sprake is van routinematige activiteiten met vaste, voorgeschreven werkwijzen. Met een korte instructie en herhaling kan de taak aangeleerd worden. Onverwachte storingen of onbekende zaken zijn geen onderdeel van de taak. De taak is gelinieerd aan de administratieve opleiding van appellante en de noodzaak tot aansturing of bijsturing is bij deze eenvoudige taak niet te verwachten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de dwanghandelingen van appellante. Er is geen nadere medische informatie over de dwanghandelingen waaruit valt af te leiden dat deze zo ernstig zijn dat ze het productieproces zullen stagneren. Ook de visuele beperking leidt naar verwachting niet tot het moeten onderbreken van de taak. Appellante kan hulpmiddelen gebruiken en het te gebruiken computerscherm is verstelbaar, waardoor de leesbaarheid vergroot kan worden. Het Uwv heeft voorts terecht opgemerkt dat appellante haar standpunt dat zij niet één uur aaneengesloten de taak “scannen” kan verrichten niet met (medische) gegevens heeft onderbouwd.
4.8.
De slotsom is dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen. Gelet hierop is de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd naar 70% van het minimumloon.
4.9.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) C.M. van de Ven