ECLI:NL:CRVB:2019:3824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
17/4046 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen vermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering aan appellante, die volgens het college van burgemeester en wethouders van Oss haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door verzwegen vermogen in de vorm van sieraden. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de onderzoeksbevindingen voldoende aanknopingspunten boden voor de conclusie dat appellante niet aan haar meldingsplicht had voldaan. De sieraden, die op 12 juni 2012 door een taxateur op een waarde van € 15.570,- waren geschat, oversteeg het vrij te laten vermogen van € 5.480,- aanzienlijk. Appellante stelde dat haar schulden van € 15.000,- ten onrechte niet van haar vermogen waren afgetrokken, maar kon niet aannemelijk maken wanneer deze leningen waren afgesloten of dat er een terugbetalingsverplichting bestond. De Raad oordeelde dat appellante, zelfs als zij de leningen had afgesloten, deze had moeten melden, aangezien leningen niet zijn uitgesloten van het middelenbegrip volgens de Participatiewet. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4046 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 april 2017, 16/2986 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Oss (college)
Datum uitspraak: 2 december 2019
Zitting heeft: W.H. Bel
Griffier: J. Beerens
Appellante is op de zitting van 26 november 2019 verschenen, bijgestaan door
mr. K. Akdeniz, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
E. Nieuwenhuizen. De Raad heeft, na sluiting van het onderzoek ter zitting, met toepassing van artikel 8:67, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat mondeling uitspraak wordt gedaan en dat die uitspraak wordt verdaagd tot 2 december 2019.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 24 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
30 augustus 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 31 december 2010 tot en met 27 februari 2012 en maart 2015 herzien (lees: ingetrokken) en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 10.090,- van appellante teruggevorderd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door bij de aanvraag om bijstand geen melding te maken van het bezit van vermogen in de vorm van sieraden boven de grens van het vrij te laten vermogen en door niet te melden dat zij in maart 2015 een schade-uitkering van
€ 3.500,- heeft ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. De onderzoeksbevindingen bieden voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De omstandigheid dat de sieraden volgens appellante pas in juni 2012 daadwerkelijk in haar bezit zijn gekomen doet er niet aan af dat deze sieraden appellante toebehoorden. De sieraden zijn op 12 juni 2012 door X getaxeerd op een bedrag van € 15.570,- en vertegenwoordigen daarmee een waarde die het destijds vrij te laten vermogen van € 5.480,- ver oversteeg. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat haar schulden ter hoogte van € 15.000,- ten onrechte niet van haar vermogen zijn afgetrokken. Appellante heeft met de overgelegde leenovereenkomsten niet aannemelijk gemaakt wanneer welke bedragen zijn geleend. Evenmin blijkt van een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting. Ook indien appellante de leningen daadwerkelijk zou hebben afgesloten, had zij daarvan, gelet op artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet, melding moeten maken, omdat leningen niet uitgesloten zijn van het middelenbegrip. Ook ten aanzien van de in maart 2015 van de verzekering ontvangen vergoeding van € 3.500,- in verband met een zoekgeraakte koffer met daarin € 1.000,- heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante dat bij het college had moeten melden. De omstandigheid dat dit bedrag minder bedraagt dan het vrij te laten vermogen doet aan die meldingsplicht niet af. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is geen sprake.
3. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op deze beroepsgronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daar voor wat betreft de gestelde leningen nog aan toe dat het feit dat appellante een morele verplichting ervaart om deze leningen terug te betalen wanneer haar middelen dat toelaten, er niet aan afdoet dat van een concrete, aan de leningen verbonden terugbetalingsverplichting geen sprake is. Het hoger beroep slaagt daarom niet.
4. Voor een veroordeling in de vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J. Beerens (getekend) W.H. Bel