ECLI:NL:CRVB:2019:3823
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens weigering medewerking aan huisbezoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante, die weigerde mee te werken aan een huisbezoek dat was gepland door het college van burgemeester en wethouders van Oss. Het college had de bijstand van appellante met ingang van 28 juli 2016 ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door de weigering van appellante om medewerking te verlenen aan het huisbezoek op 4 augustus 2016.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, waaronder dat zij wel op het uitkeringsadres woont en dat zij niet heeft geweigerd mee te werken aan het huisbezoek. Ook voerde zij aan dat zij niet goed was geïnformeerd over de aanleiding van het onderzoek en dat er geen tolk aanwezig was tijdens het gesprek. De Raad oordeelde echter dat het college terecht had geconcludeerd dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek en dat appellante niet had voldaan aan haar medewerkingsverplichting.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beroepsgronden van appellante niet opgingen. De Raad stelde vast dat appellante tijdens het gesprek op 4 augustus 2016 wel degelijk was gehoord door middel van een telefonische tolk en dat het college geen noodzaak had gezien om haar vriend bij het gesprek aanwezig te laten zijn. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.