ECLI:NL:CRVB:2019:3791

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
19/1167 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

Op 28 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, geboren in 1938, die erkend is als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellant had een periodieke uitkering op grond van de Wuv, die in 1987 was toegekend. In mei 2018 verzocht hij om een herbeoordeling van zijn uitkering, omdat hij vond dat zijn financiële situatie was verslechterd door het niet indexeren van zijn pensioeninkomsten. Verweerder, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, heeft dit verzoek afgewezen, maar later het bezwaar van appellant gegrond verklaard en bepaald dat de uitkering opnieuw moest worden vastgesteld per 1 mei 2018.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Wuv geen mogelijkheid biedt om inkomensnadeel door niet-geïndexeerde pensioenen te compenseren. De uitkering is aanvullend en inkomensafhankelijk, en wordt berekend op basis van het inkomen ten tijde van de aanvraag. De Raad concludeert dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en verklaart het beroep van appellant ongegrond. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier D. Bakker, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

19.1167 WUV

Datum uitspraak: 28 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 februari 2019, kenmerk BZ011249905 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1938, is erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. Aan hem is ingaande 1 juli 1987 een periodieke uitkering op grond van de Wuv toegekend.
1.2.
In mei 2018 heeft appellant verzocht zijn periodieke uitkering opnieuw vast te stellen. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 23 augustus 2018. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit gegrond verklaard. Bepaald is dat op grond van artikel 59a van de Wuv de uitkering van appellant opnieuw dient te worden vastgesteld per 1 mei 2018 omdat dit voor appellant financieel gunstiger is. Daarbij is overwogen dat geen rekening kan worden gehouden met niet doorgevoerde indexeringen van de pensioenfondsen.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
In artikel 59a, eerste lid, onder a van de Wuv is bepaald dat op aanvraag van de uitkeringsgerechtigde de uitkering opnieuw wordt vastgesteld indien de opnieuw vast te stellen uitkering ten minste 1% van de voor de uitkeringsgerechtigde geldende grondslag hoger is dan de laatst vastgestelde of aangepaste uitkering. Ingaande 1 september 2018 wordt door verweerder op beleidsmatige gronden ook bij een verschil van minder dan 1% overgegaan tot een nieuwe vaststelling van de uitkering.
2.2.
Vaststaat en niet wordt betwist dat de periodieke uitkering van appellant met ingang van 1 mei 2018 op een hoger bedrag is vastgesteld. Appellant heeft te kennen gegeven dat zijn financiële situatie slechter is geworden omdat zijn pensioeninkomsten zijn achtergebleven doordat deze niet zijn geïndexeerd gedurende meerdere jaren. Hij stelt dan ook dat hij op basis van de Wuv een normale uitkering zou moeten ontvangen, volgens de maatstaven van de huidige tijd. Met zijn huidige inkomen komt hij niet rond. Anders dan appellant kennelijk voor ogen heeft, biedt de Wuv niet de mogelijkheid het inkomensnadeel dat wordt geleden door de teruggang van de (particuliere) pensioenen als gevolg van het niet indexeren van die pensioenen door de pensioenfondsen te compenseren. De periodieke uitkering op grond van de Wuv is namelijk een aanvullende en inkomensafhankelijke uitkering en wordt berekend aan de hand van een wettelijke grondslag, gebaseerd op het inkomen dat appellant ten tijde van de aanvraag van de uitkering verdiende. De Wuv biedt geen ruimte om daarvan af te wijken.
2.3.
Uit 2.2 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) D. Bakker