In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich ziek had gemeld, betwistte de beëindiging van haar Ziektewet-uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellante, zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2016, niet heeft onderschat. Appellante had in zowel beroep als hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingediend die de juistheid van de medische beoordeling in twijfel trok. De Raad concludeerde dat appellante, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid, in staat was om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van appellante tegen het besluit van 22 juni 2017 werd gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 11 juli 2019 ongegrond werd verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.