ECLI:NL:CRVB:2019:3746
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van dwangsom wegens niet tijdig beslissen op aanvraag bijzondere bijstand
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A.H. Blom, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad ongegrond verklaard. Appellant had op 28 juli 2017 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend, maar het college stelde dat deze aanvraag niet was ontvangen. Appellant heeft het college op 29 september 2017 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Het college heeft de ingebrekestelling afgewezen, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet was gebleken dat hij de aanvraag op 28 juli 2017 had ingediend. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat het aan appellant was om aannemelijk te maken dat de aanvraag op die datum was ingediend, wat hij niet heeft kunnen doen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college geen dwangsom verschuldigd was, omdat de aanvraag pas bij de ingebrekestelling was ontvangen en de beslistermijn nog niet was verstreken. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, met V.Y. van Almelo als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 november 2019.