ECLI:NL:CRVB:2019:3714

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
18/2831 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na medische beoordeling en functieselectie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 26 oktober 2015 ziek meldde met klachten aan de linkerhand en -pols. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant in staat was meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 10 april 2017. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv en de geselecteerde functies beoordeeld. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen aan de linkerarm en -pols waren onderschat en dat hij de geselecteerde functies niet kon verrichten. De Raad oordeelde echter dat de medische informatie van de behandelend sector geen aanleiding gaf om aan de juistheid van de beoordeling van het Uwv te twijfelen. De FML van 23 februari 2017 werd als adequaat beschouwd, en de Raad concludeerde dat appellant niet meer beperkt was dan vastgesteld. De argumenten van appellant in hoger beroep werden als herhalingen van eerdere gronden gezien en leidden niet tot een ander oordeel.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met R.H. Koopman als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

18.2831 ZW

Datum uitspraak: 21 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 april 2018, 17/2417 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.I.T. Sopacua, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sopacua. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als industrieel reiniger voor 40 uur per week. Op 26 oktober 2015 heeft hij zich ziek gemeld met klachten aan de linkerhand en -pols. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 25 augustus 2016 op het spreekuur gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 augustus 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens de functies samensteller kunststof- en rubberindustrie, productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) en inpakker (handmatig) geselecteerd en op basis daarvan berekend dat appellant nog 80,15% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 9 september 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 25 november 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. In het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien de FML op 23 februari 2017 aan te vullen met beperkingen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 2 maart 2017 vastgesteld dat de eerder geselecteerde functies niet langer geschikt kunnen worden beschouwd voor appellant. De als reserve geselecteerde functie van medewerker tuinbouw is onverminderd geschikt geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarnaast de functies productiemedewerker textiel en productiemedewerker machinaal inpakker geselecteerd. Op basis van deze drie functies is berekend dat appellant per 24 oktober 2016 nog 72,89% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft vervolgens het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 september 2016 bij besluit van 8 maart 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Vanwege de omstandigheid dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is uitgegaan van nieuwe functies heeft het Uwv bepaald dat de ZW-uitkering van appellant doorloopt tot 10 april 2017. Vanaf die datum heeft hij geen recht meer op ziekengeld omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig, volledig en juist geacht. Uit de in beroep overgelegde informatie blijkt volgens de rechtbank niet dat de medische situatie van appellant op de datum in geding anders was dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 22 februari 2017 is waargenomen en beschreven. De rechtbank heeft geoordeeld dat in de door appellant in beroep overgelegde informatie geen aanknopingspunten worden aangetroffen voor zijn stelling dat zijn medische situatie één jaar na de operatie, althans op de datum in geding, slechter is geworden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct heeft vastgesteld. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. Er is geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. Op basis van die functies heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht vastgesteld dat appellant vanaf 10 april 2017 in staat was meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt als ingenomen in beroep gehandhaafd. Hij heeft staande gehouden dat het Uwv zijn beperkingen aan de linkerarm- en pols heeft onderschat en ten onrechte ervan is uitgegaan dat zijn rechterarm en -hand, die ook beperkt zijn, dit kunnen opvangen tijdens het verrichten van arbeid. Appellant is verder van mening dat hij de geselecteerde functies niet kan verrichten, omdat daarvoor is vereist dat tenminste één arm/hand goed functioneert. Daarvan is bij appellant geen sprake. Eén goed functionerende arm/hand kan volgens appellant niet worden gelijkgesteld aan een beperkte linkerpols en beperkte rechterhand.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij
bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding voor een ander oordeel over de inschatting van zijn belastbaarheid per 8 maart 2017 door het Uwv dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gegeven. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.2.2.
Wat appellant ter zitting heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De vastgestelde belastbaarheid van zijn hand is niet enkel gebaseerd op het feit dat hij in staat was een handtekening te zetten. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 26 augustus 2016 blijkt dat de linker- en de rechterhand zijn onderzocht, waarbij is genoteerd: “linkerhand: kan de pols niet goed buigen, tweetal oude littekens boven op de pols. Rechterhand: geen gevoel aan de 1e en 2e straal, enig gevoel aan duim. Lang oud litteken op onderarm van 10 cm. Fijne motoriek van beide handen intact: cilindergreep, bolgreep, pengreep en pincetgreep. Knijpkracht 5/5. Linker onderarmspieren iets minder dan rechterarm”. Van een onzorgvuldig onderzoek naar de mogelijkheden van de handen is daarom niet gebleken.
4.2.3.
De FML van 23 februari 2017 komt tegemoet aan de beperkingen van appellant aan de linkerpols en de rechterhand. De FML bevat voor beide handen beperkingen ten aanzien van trillingsbelasting (3.8), hand- en vingergebruik de pen-, pincet- en sleutelgreep (4.3.2, 4.3.3, 4.3.4, 4.3.5 en 4.3.6) en niet zwaar tillen of dragen (4.14). Voor de rechterhand bevat de FML beperkingen voor het kunnen aanvoelen van koude (3.2), de fijne motoriek (4.3.7) en de tastzin (4.4). Voor de linkerhand bevat de FML beperkingen voor het dragen van zware beschermende middelen (3.5), repetitieve hand/vingerbewegingen (4.3.8), grote of langdurige knijp/grijpkracht/schroefbewegingen (4.7), duwen/trekken (4.13), frequente lichte voorwerpen hanteren tijdens werk (4.15) en zware lasten hanteren (4.16).
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat uit de medische informatie van de behandelend sector niet kan worden afgeleid dat appellant meer beperkt is dan is vastgesteld. De in bezwaar ingebrachte medische informatie van Xpert Clinic ziet op de sinds 2015 bestaande polsklachten en de geslaagde operatie van maart 2016, waarin een polsartrodese heeft plaatsgevonden. Dat de operatie niet is geslaagd, of dat beperkingen van appellant per datum in geding zijn onderschat kan hieruit niet worden afgeleid. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de in beroep ingebrachte ongedateerde informatie van Xpert Clinic, zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend is gemotiveerd. In hoger beroep heeft appellant geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft tot een ander oordeel. Er bestaat daarom geen aanleiding appellant te volgen in zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat.
4.2.4.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De gronden die namens appellant ter zitting zijn aangevoerd tegen de geschiktheid van de functies zijn gronden die zien op de vastgestelde belastbaarheid, waarvan de juistheid in 4.2 is vastgesteld, en kunnen om die reden hieraan niet afdoen.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) R.H. Koopman