ECLI:NL:CRVB:2019:3653
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellant had eerder een hoger beroep ingesteld dat niet-ontvankelijk was verklaard omdat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. De laatste dag voor indiening was 20 februari 2019, maar het hogerberoepschrift was pas op 21 februari 2019 digitaal ingediend. Appellant heeft verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijk verklaring, waarbij hij aanvoerde dat hij door de uitval van zijn psychiater niet in staat was om de uitspraak tijdig te bespreken en dat hij door zijn psychische klachten de termijn niet had kunnen bewaken.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant geen medische stukken heeft overgelegd die aantonen dat hij gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat was om een hogerberoepschrift in te dienen. De Raad oordeelde dat indien appellant niet met zijn psychiater kon overleggen, hij pro forma beroep had kunnen instellen om de termijn veilig te stellen. De door appellant aangevoerde redenen voor de termijnoverschrijding werden niet als verschoonbaar erkend. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier J. Smolders, en is openbaar uitgesproken op 15 november 2019.