ECLI:NL:CRVB:2019:3649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
18/5012 WAO-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet ongegrond verklaard wegens niet-betaling griffierecht

Op 15 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/5012 WAO-V. Deze uitspraak betreft een verzet dat door de appellant is ingediend tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 15 mei 2019, waarin het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De appellant, woonachtig in Marokko, had in zijn verzet aangevoerd dat hij het griffierecht had overgemaakt, maar heeft geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van deze claim.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2019 zijn beide partijen niet verschenen. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die erop wijzen dat de appellant niet in verzuim is geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht. De financiële administratie van de Raad bevatte geen bewijs van een betaling door of namens de appellant. Hierdoor kon de Raad niet anders concluderen dan dat het verzet ongegrond was.

De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Er is geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.

Uitspraak

Datum uitspraak: 15 november 2019
18/5012 WAO-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2018, 17/6874 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 15 mei 2019 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 4 oktober 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 15 mei 2019 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft appellant te kennen gegeven dat hij het griffierecht naar de Raad heeft overgemaakt.
Appellant heeft in verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. In de financiële administratie van de Raad is geen door of namens appellant gedane betaling aangetroffen. Appellant heeft de gestelde betaling van het griffierecht niet met bewijsstukken onderbouwd.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2019.
(getekend) C.H. Bangma
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

VC