ECLI:NL:CRVB:2019:3609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
18-1251 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van de AOW-toeslag voor echtgenotes en procesbelang

In deze zaak heeft appellant, A. El Kadi, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2018, waarin zijn beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk werd verklaard. Het geschil betreft de hoogte van de AOW-toeslag voor zijn eerste en tweede echtgenote. Appellant ontving sinds 1 juli 2009 een AOW-pensioen en een toeslag voor zijn eerste echtgenote, maar verzocht in 2016 om deze toeslag om te zetten naar zijn tweede echtgenote. De Svb heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang was, omdat de Svb inmiddels een toeslag voor de tweede echtgenote had toegekend, maar appellant stelde dat zijn recht op toeslag over een eerdere periode nog niet was vastgesteld. Tijdens de zitting op 24 oktober 2019 verscheen appellant niet, terwijl de Svb zich liet vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans. De Raad heeft appellant verzocht om zijn procesbelang toe te lichten, maar hij heeft hierop niet gereageerd. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de Svb al een beslissing had genomen over de aanvraag van appellant. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2019 verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

18.1251 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2018, 17/5930 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 14 november 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft A. El Kadi hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft appellant verzocht mee te delen of hij nog een belang heeft bij het hoger beroep, gelet op het begunstigende besluit van 26 februari 2018. Appellant heeft niet op dit verzoek gereageerd.
De Raad heeft appellant gewezen op de mogelijkheid het hoger beroep zonder zitting af te doen. In antwoord hierop heeft appellant verzocht om op een zitting te worden gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Appellant en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1944, heeft met ingang van 1 juli 2009 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet ontvangen. Daarbij heeft hij voor zijn (eerste) echtgenote [naam eerste echtgenote], geboren in 1953, een toeslag ontvangen van 76% van de maximale toeslag. Bij brief van 18 juli 2016 heeft appellant verzocht om de toeslag om te zetten in een toeslag voor zijn (tweede) echtgenote [naam tweede echtgenote], geboren in 1970. Bij besluit van 2 januari 2017 is dit verzoek afgewezen en de toeslag voor eerste echtgenote gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij brieven van 9 juni 2017 en 8 augustus 2017 heeft de Svb appellant verzocht nadere gegevens te verstrekken. Na een ingebrekestelling door appellant heeft de Svb bij besluit van 3 oktober 2017 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 januari 2017 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant de benodigde gegevens niet aan de Svb heeft verstrekt.
1.3.
Op 10 oktober 2017 heeft appellant beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 11 oktober 2017 heeft hij de gevraagde gegevens aan de Svb verzonden. Vervolgens is bij primair besluit van 18 oktober 2017 met ingang van november 2017 een toeslag toegekend van 46% van de maximale toeslag voor tweede echtgenote. Bij besluit op bezwaar van 5 februari 2018 is de hoogte van deze toeslag alsnog vastgesteld op 54% van de maximale toeslag. Dit was een lager bedrag dan het bedrag voor de eerste echtgenote.
2.1.
Ter zitting bij de rechtbank op 21 februari 2018 heeft de Svb te kennen gegeven dat het tijdvak vóór november 2017 nog in onderzoek was. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit vervolgens niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat een procesbelang ontbreekt, omdat bij het besluit van 18 oktober 2017 een beslissing is genomen op de aanvraag van appellant en hem daarbij met ingang van november 2017 een toeslag is toegekend voor zijn tweede echtgenote.
2.2.
De Svb heeft bij besluit van 26 februari 2018 de toeslag (die aanvankelijk was vastgesteld op basis van € 580,13 voor eerste echtgenote) over het tijdvak augustus 2016 tot november 2017 vastgesteld voor tweede echtgenote. Ook dit leidde tot een lager bedrag dan de toeslag voor de eerste echtgenote.
3.1.
Appellant heeft op 5 maart 2018 hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, op de grond dat hij over de periode van juli/augustus 2016 tot en met oktober 2017 recht heeft op toeslag voor zijn tweede echtgenote en dat het recht op toeslag over die periode nog niet is vastgesteld.
3.2.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat bij het besluit van 26 februari 2018 is beslist over het recht op toeslag van juli 2016 tot en met oktober 2017.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil – wat de Raad zonodig ambtshalve dient te beoordelen – of appellant voldoende procesbelang heeft (behouden) bij beoordeling door de Raad van de aangevallen uitspraak. De Raad heeft appellant verzocht toe te lichten wat zijn procesbelang is bij een beoordeling van het hoger beroep. Appellant heeft op het verzoek niet gereageerd.
4.2.
Appellant heeft ter onderbouwing van het hoger beroep uitsluitend aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn verzoek om de toeslag te berekenen voor de tweede echtgenote, ook betrekking had op het tijdvak juli dan wel augustus 2016 tot en met oktober 2017. De Raad constateert dat de Svb tijdens het hoorgesprek in bezwaar, dus reeds vóórdat appellant beroep instelde bij de rechtbank, aan gemachtigde van appellant duidelijk heeft gemaakt dat dit tijdvak nog in onderzoek was. Hieruit blijkt dat het bestreden besluit op dat tijdvak geen betrekking heeft. Verder heeft appellant pas nadat beroep bij de rechtbank was ingesteld, aan de Svb de gegevens verstrekt die nodig waren om dit tijdvak te beoordelen.
4.3.
Vervolgens heeft de Svb met het besluit van 26 februari 2018, dat is genomen voordat appellant hoger beroep instelde, inhoudelijk het resultaat teweeg gebracht dat appellant met zijn hoger beroep nastreeft.
4.4.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E. Diele