ECLI:NL:CRVB:2019:3544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
18/2345 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor zorgprofiel 4VG en ingangsdatum Wlz-indicatie

Op 7 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een appellant die bekend is met het Cornelia de Lange syndroom en die een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) heeft aangevraagd. De appellant was eerder geïndiceerd voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en ontving daarna een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de indicatie die door het CIZ is vastgesteld, waarbij het zorgprofiel 4VG is toegewezen met een ingangsdatum van 29 september 2016. Hij meent dat de indicatie eerder had moeten ingaan, namelijk op 1 mei 2016, en dat zorgprofiel 5VG meer passend zou zijn. Het CIZ heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat door de rechtbank is bevestigd.

In hoger beroep handhaaft de appellant zijn standpunten over de zorgprofielen en de ingangsdatum. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het CIZ op goede gronden het zorgprofiel 4VG heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is om de ingangsdatum van de Wlz-indicatie eerder te laten ingaan. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

18.2345 WLZ

Datum uitspraak: 7 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2018, 17/4155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Vetter. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is bekend met het Cornelia de Lange syndroom met daarbij een ontwikkelingsachterstand, groeiachterstand, dysmorfie en verminderde spierkracht. Appellant ontving aanvankelijk zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Na intrekking van deze wet met ingang van 1 januari 2015 ontving appellant laatstelijk van de gemeente een maatwerkvoorziening voor begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.2.
Op 18 augustus 2016 heeft appellant bij CIZ om een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) gevraagd. Bij besluit van 7 oktober 2016 heeft CIZ appellant met ingang van 29 september 2016 geïndiceerd voor Wlz-zorg en daarbij het in Bijlage A van de Regeling langdurige zorg (Rlz) opgenomen zorgprofiel VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging (4VG) vastgesteld. Aan dit besluit ligt een advies van de medisch adviseur drs. M. Beersma van CIZ van 6 oktober 2016 ten grondslag. De ingangsdatum van 29 september 2016 heeft CIZ met toepassing van artikel 3.2.4 van het Besluit langdurige zorg (Blz) vastgesteld op zes weken na ontvangst van de aanvraag.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 7 oktober 2016 bezwaar gemaakt omdat hij meent dat de indicatie op 1 mei 2016 (ingangsdatum van de begeleiding op grond van de Wmo 2015) dient in te gaan of, subsidiair, per 18 augustus 2016 (datum van de Wlz‑aanvraag). Verder meent appellant dat het in de Rlz opgenomen zorgprofiel Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging (5VG) meer aangewezen lijkt en vindt hij het niet duidelijk waarom CIZ tot het zorgprofiel 4VG is gekomen.
1.4.
Bij besluit van 5 juli 2017 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 7 oktober 2016 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het advies van de medisch adviseur D. van der Geest van CIZ van 26 juni 2017 ten grondslag. Gelet op dit advies is volgens CIZ bij vergelijking van de zorgprofielen het geïndiceerde zorgprofiel 4VG het best passend. Met betrekking tot de ingangsdatum van de Wlz-indicatie heeft CIZ overwogen dat een situatie als bedoeld in de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2016 (beleidsregels) op grond waarvan er voor CIZ aanleiding kan zijn om de indicatie eerder dan 29 september 2016 in te laten gaan, niet aan de orde is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Over het geïndiceerde zorgprofiel heeft de rechtbank overwogen dat CIZ op grond van de adviezen van de medisch adviseurs van 6 oktober 2016 en 26 juni 2017 met juistheid heeft geconcludeerd dat het zorgprofiel 4VG voor appellant het best passend is. De medische adviezen zijn zorgvuldig tot stand gekomen en inhoudelijk concludent. Appellant heeft geen medisch verifieerbare gegevens aangeleverd die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie in de medische adviezen. Over de ingangsdatum heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in de beleidsregels op grond waarvan CIZ de ingangsdatum zou kunnen vervroegen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat appellant niet wordt gevolgd in zijn standpunt dat hem niet kan worden verweten dat hij zijn Wlz-aanvraag niet eerder heeft gedaan. Onbekendheid met de regelgeving is geen reden om geen verwijtbaarheid aan te nemen. Voorts is de rechtbank gebleken dat appellant van de gemeente op grond van de Wmo 2015 ambulante zorg ontving. Appellant heeft vervolgens op eigen initiatief bij CIZ om een indicatie op grond van de Wlz gevraagd, terwijl hij eerder niet op Wlz-zorg was aangewezen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij handhaaft in hoger beroep dat hij meent dat bij hem zorgprofiel 5VG het best passend is. Ook handhaaft hij zijn standpunt over de ingangsdatum van de Wlz-indicatie.
3.2.
CIZ heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het relevante wettelijke kader en de beleidsregels verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat CIZ op goede gronden voor appellant het zorgprofiel 4VG heeft vastgesteld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank waarop dat oordeel is gebaseerd en verwijst daar naar. De Raad voegt daar het volgende aan toe. Bij zorgprofiel 4VG wordt uitgegaan van cliënten bij wie niet of in geringe mate sprake kan zijn van gedragsproblematiek en psychiatrische problematiek. Bij zorgprofiel 5VG gaat het om cliënten bij wie in geringe mate sprake kan zijn van gedragsproblematiek en psychiatrische problematiek, waarvoor gerichte begeleiding noodzakelijk is. De begeleiding richt zich met name op het voorkomen van dwangmatig en manipulatief gedrag. Appellant heeft gewezen op passages in de gedingstukken waaruit volgens hem is op te maken dat bij hem sprake is van gedragsproblematiek. De Raad is met CIZ van oordeel dat uit deze door appellant genoemde passages niet blijkt dat sprake is van een noodzaak voor gerichte begeleiding. Een dergelijke noodzaak zou kunnen blijken als diagnostiek naar aard en ernst van gedragsproblematiek en de behandelingsmogelijkheden heeft plaatsgevonden wat bij appellant niet het geval is. Gelet hierop valt niet in te zien dat CIZ bij appellant met het zorgprofiel 4VG niet het best passende zorgprofiel heeft vastgesteld.
4.3.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er voor CIZ geen aanleiding was om op grond van de beleidsregels de ingangsdatum van de Wlz-indicatie eerder dan op 29 september 2016 in te laten gaan. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank waarop dat oordeel is gebaseerd en verwijst daar naar. De Raad voegt hier nog het volgende aan toe. Al aangenomen dat appellant onvolledig of foutief is geïnformeerd door de gemeente toen hij voor zijn zorg daar terecht kwam als gevolg van de intrekking van de AWBZ en hij op grond van het overgangsrecht onder de Wmo 2015 kwam te vallen, dan nog valt niet in te zien hoe dit CIZ valt aan te rekenen. Appellant heeft zich immers voor het eerst bij CIZ gemeld met zijn aanvraag van 18 augustus 2016. Daar komt bij dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij eerder op Wlz-zorg was aangewezen. Appellant heeft immers tot aan zijn Wlz-indicatie een passende maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 ontvangen.
4.4.
Uit wat is overwogen onder 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2019.
(getekend) H. Benek
(getekend) S.L. Alves