ECLI:NL:CRVB:2019:3531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
19/620 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen beroepschrift AOW

Op 8 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 18 december 2018 het beroep van appellante tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk verklaard vanwege een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Svb van 14 augustus 2017, waarin werd vastgesteld dat zij niet in aanmerking kwam voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft appellante op 4 juni 2018 beroep ingesteld, maar dit werd pas op 7 juni 2018 door de rechtbank ontvangen. De Svb had het bestreden besluit op 25 januari 2018 aan appellante verzonden, maar appellante stelde dat zij het besluit pas op 23 april 2018 had ontvangen.

De Raad oordeelde dat de beroepstermijn van zes weken, die begint op de dag na de bekendmaking van het besluit, op 14 april 2018 aanving. De laatste dag van de termijn was 25 mei 2018. De Raad concludeerde dat appellante haar beroepschrift te laat had ingediend en dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was. Appellante had niet aangetoond dat de vertraging te wijten was aan omstandigheden die niet aan haar toe te rekenen waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroepschrift van appellante terecht niet-ontvankelijk.

De uitspraak werd gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met E.D. de Jong als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 8 november 2019.

Uitspraak

19.620 AOW

Datum uitspraak: 8 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 december 2018, 18/3882 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Kroatië (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2019. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M. Herder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 14 augustus 2017 heeft de Svb beslist dat appellante niet in aanmerking komt voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
Tegen het besluit van 14 augustus 2017 is namens appellante bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de Svb bij beslissing van 25 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
Bij brief van 4 juni 2018, door de rechtbank ontvangen op 7 juni 2018, heeft appellante beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Svb heeft vervolgens naar aanleiding van vragen van de rechtbank laten weten dat het bestreden besluit op 25 januari 2018 aan appellante zelf is verzonden. Nadat de toenmalige gemachtigde van appellante had gevraagd naar de stand van zaken, heeft de Svb het bestreden besluit op 13 april 2018 in kopie aan die gemachtigde verzonden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard op grond van – kort gezegd – een niet verschoonbaar geachte termijnoverschrijding.
3. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Als motivering hiervoor heeft appellante in hoofdzaak aangevoerd dat zij het bestreden besluit pas op 23 april 2018 onder ogen heeft gekregen en dat zij haar beroepschrift vervolgens binnen 6 weken heeft verzonden. Verder heeft appellante erop gewezen dat zij informatie uit Servië nodig heeft om haar beroepschrift deugdelijk te onderbouwen en dat het vergaren van deze informatie veel tijd kost.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante haar beroep tegen het bestreden besluit heeft ingediend na afloop van de wettelijke beroepstermijn van zes weken. Daartoe is overwogen dat ingevolge artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht de beroepstermijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop een besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dat het bestreden besluit op 13 april 2018 (alsnog) op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De beroepstermijn is in dit geval dus aangevangen op 14 april 2018, ook indien appellante het bestreden besluit pas op 23 april 2018 via haar vroegere gemachtigde onder ogen heeft gekregen. De laatste dag van de beroepstermijn was dan 25 mei 2018.
4.2.
Verder is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat de onder 4.1 vermelde overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar is te achten. Indien een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een beroepschrift het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen omstandigheden, rust op hem de last feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Hierin is appellante in dit geding niet geslaagd. Indien appellante meende dat zij informatie uit Servië nodig had voordat zij haar beroepschrift deugdelijk kon onderbouwen, had zij dat in een tijdig ingediend pro forma beroepschrift kunnen vermelden.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het beroepschrift van appellante terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Aan een bespreking van wat appellante heeft aangevoerd over het bestreden besluit komt de Raad dus niet toe.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E.D. de Jong

IJ