ECLI:NL:CRVB:2019:3521
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op doorbetaling van salaris en re-integratieverplichtingen van een ambtenaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante had bezwaar gemaakt tegen inhoudingen op haar bezoldiging wegens ziekte in de maanden mei tot en met augustus 2017. De Raad oordeelde dat appellante in deze periode geen re-integratieactiviteiten of opgedragen scholing had verricht, waardoor zij geen recht had op doorbetaling van haar volledige salaris en de extra salaristoelagen zoals bedoeld in artikel 7:3, zesde lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de inhoudingen terecht waren toegepast, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante was niet verschenen op de zitting, terwijl het college vertegenwoordigd was door drie advocaten. De Raad concludeerde dat de gronden die appellante in hoger beroep naar voren had gebracht geen verandering in de conclusie brachten, en dat het hoger beroep derhalve niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.