ECLI:NL:CRVB:2019:3433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
17/8092 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht

Op 31 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/8092 PW-V. Deze uitspraak betreft een verzet tegen een eerdere beslissing van de Raad van 22 mei 2018, waarin het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft verzet aangetekend en aangevoerd dat hij niet in verzuim is geweest.

De gemachtigde heeft een verzoek om betalingsonmacht ingediend, vergezeld van een verzendbewijs waaruit blijkt dat dit verzoek tijdig is verzonden. De Centrale Raad van Beroep heeft in het verzet geoordeeld dat appellant inderdaad niet in verzuim is geweest. Hierdoor is de eerdere uitspraak van 22 mei 2018 vervallen en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

Daarnaast heeft de Raad het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam veroordeeld in de proceskosten van het verzet, tot een bedrag van € 256,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier K.R. van Renswoude, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 31 oktober 2019
17/8092 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 november 2017, 17/2237 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 22 mei 2018 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
De gemachtigde van appellant heeft verzet gedaan.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 22 mei 2018 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 19 januari 2018 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet is gebleken dat appellant niet in verzuim is geweest. De gemachtigde van appellant heeft namelijk binnen de termijn voor betaling van het griffierecht bij brief van 13 februari 2018 een verzoek om betalingsonmacht gedaan. De gemachtigde van appellant heeft een verzendbewijs toegezonden dat de brief van 13 februari 2018 per fax aan het LDCR is gezonden.
Dit betekent dat het verzet gegrond wordt verklaard, de uitspraak van de Raad van
22 mei 2018 vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van het verzet van appellant tot een bedrag van € 256,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van het verzet van appellant tot een bedrag van € 256,-.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) K.R. van Renswoude

RB