ECLI:NL:CRVB:2019:3407

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
17/8170 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor geselecteerde functies na ziekmelding en medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich op 19 oktober 2015 ziek meldde met rug- en knieklachten, was in het kader van de Ziektewet (ZW) in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 19 februari 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen waren onderschat en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De Raad heeft de beroepsgronden van appellant echter als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven.

De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. Er was geen aanleiding voor het raadplegen van een onafhankelijke medisch deskundige, en het verzoek van appellant om een psychiater te benoemen werd terecht afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17 8170 ZW

Datum uitspraak: 31 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 december 2017, 17/5554 ZW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als bouwmedewerker. Op 19 oktober 2015 heeft hij zich ziek gemeld met rug- en knieklachten. Het dienstverband van appellant is geëindigd en het Uwv heeft appellant aansluitend in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 25 november 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 november 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 82,31% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 18 januari 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 19 februari 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
2 augustus 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben appellant zowel psychisch als lichamelijk onderzocht. Uit de rapporten blijkt dat zij alle klachten van appellant en alle zich in het dossier bevindende medische informatie in hun beoordeling hebben betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsartsen te weinig beperkingen hebben aangenomen. Gelet op de in de FML opgenomen beperkingen zijn de klachten van appellant serieus genomen. Appellant heeft in beroep geen medische stukken overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat hij op de datum in geding op medisch objectieve gronden meer beperkt was dan in de FML is vastgelegd. De rechtbank heeft, uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen, geen reden gezien om de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies in twijfel te trekken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen zijn onderschat. Appellant heeft al lang last van ernstige pijnklachten aan zijn rug en knieën. Er is sprake van degeneratieve afwijkingen van de knieën en een chronisch fibromyalgie syndroom. Daarnaast zijn er psychische klachten, gerelateerd aan de pijnklachten. Als gevolg van de klachten kan appellant maar kort achtereen functioneren, is er geen regelmaat en structuur en zijn er slaapproblemen. Appellant heeft aangevoerd dat hierdoor sprake is van een energetisch tekort en dat daarom een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Omdat de beperkingen van appellant zijn onderschat heeft appellant de rechtbank verzocht om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen, welk verzoek volgens appellant ten onrechte is afgewezen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant voldoende besproken en terecht geoordeeld dat die gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd uiteengezet dat er geen aanleiding bestaat om verdergaande of aanvullende beperkingen als een urenbeperking aan te nemen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn beperkingen in de FML van 26 november 2016 zijn onderschat.
4.4.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de beoordeling door het Uwv, wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijke medisch deskundige. De rechtbank heeft het verzoek een onafhankelijke psychiater als deskundige te benoemen terecht afgewezen.
4.5.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) D.S. Barthel