ECLI:NL:CRVB:2019:3392
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant, die als CNC-draaier werkte, was uitgevallen door lichamelijke en psychische klachten na een verkeersongeval op 5 januari 2015. Het Uwv had appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellant was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 72,89% en had bezwaar aangetekend.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreef. In hoger beroep heeft appellant een medische expertise ingediend die stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, met name in een prikkelrijke werkomgeving. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter in haar rapporten aangegeven dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen dan al in de FML van 25 november 2016 waren opgenomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant en de door hem ingebrachte medische informatie beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat in de FML afdoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.