ECLI:NL:CRVB:2019:3392

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
17/7927 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant, die als CNC-draaier werkte, was uitgevallen door lichamelijke en psychische klachten na een verkeersongeval op 5 januari 2015. Het Uwv had appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellant was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 72,89% en had bezwaar aangetekend.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreef. In hoger beroep heeft appellant een medische expertise ingediend die stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, met name in een prikkelrijke werkomgeving. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter in haar rapporten aangegeven dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen dan al in de FML van 25 november 2016 waren opgenomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant en de door hem ingebrachte medische informatie beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat in de FML afdoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7927 WIA

Datum uitspraak: 23 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
3 november 2017, 17/869 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Gerritsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gerritsen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als CNC-draaier voor 47,91 uur per week. Hij is voor
deze werkzaamheden uitgevallen op 5 januari 2015 wegens lichamelijke en psychische klachten na een verkeersongeval.
1.2.
Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 december 2016 aan appellant met ingang van 2 januari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Een verzekeringsarts heeft in een rapport van 25 november 2016 geconcludeerd dat sprake is van een medische aandoening (diabetes) die tot energieverlies kan leiden. Deze verzekeringsarts heeft aanleiding gezien voor het aannemen van een urenbeperking van maximaal 6 uur per dag, 30 uur per week. In verband met de psychische klachten acht de verzekeringsarts appellant beperkt ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en ten aanzien van het statisch en dynamisch functioneren. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld op 25 november 2016. In een rapport van 2 december 2016 heeft een arbeidsdeskundige na functieselectie de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 72,89%.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 december 2016 is bij besluit van
1 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2017. Deze heeft geconcludeerd dat zowel de PTSS-klachten als de depressieve klachten van appellant door de verzekeringsarts zijn vertaald in ruime beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Verder acht deze verzekeringsarts de voor appellant aangenomen beperkingen in de fysieke belastbaarheid passend omdat het om aspecifieke pijnklachten gaat waarvoor geen anatomisch substraat is gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellant in bezwaar ingebrachte brief van GZ-psycholoog Wittrock van 15 september 2015 bij haar beoordeling betrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 19 juli 2017 afdoende heeft gemotiveerd waarom zij in het in beroep overgelegde intakeverslag van revalidatiearts Oudenaarden van revalidatiecentrum Roessingh van 23 maart 2017 geen aanleiding ziet om meer beperkingen aan te nemen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep een medische expertise van 6 februari 2019 van de aan Lechner Consult verbonden medisch adviseur Donkers ingediend. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant als gevolg van PTSS. Donkers heeft in zijn rapport beschreven dat appellant, naast de beperkingen zoals verwoord in de FML van 25 november 2016, aanvullend beperkt moet worden geacht voor werk in een prikkelrijke werkomgeving met veel en onverwacht geluid. Ook acht hij appellant aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is, werk dat geen leidinggevende aspecten bevat en werk zonder overmatig lawaai en plotse harde geluiden. Daarnaast acht Donkers appellant, vanwege een hefbeperking in zijn schouder, beperkt ten aanzien van ‘verder reiken’. Verder heeft appellant in hoger beroep een brief ingebracht van 22 juni 2017, waarin behandelend psychiater Agelink melding maakt van de diagnose PTSS met uitgestelde expressie en een (eenmalige) depressieve stoornis.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op de in hoger beroep ingebrachte informatie gereageerd in de rapporten van 25 april 2019 en 11 juni 2019. Deze verzekeringsarts heeft in het rapport van Donkers geen aanleiding gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen. Zij heeft geconcludeerd dat met de PTSS-klachten van appellant voldoende rekening is gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat op de datum in geding geen sprake was van problemen met het verwerken van prikkels die tot concrete beperkingen leiden. Zij heeft daarbij verwezen naar het intakeverslag van revalidatiearts Oudenaarden van revalidatiecentrum Roessingh van 23 maart 2017, waarin evenmin melding wordt gemaakt van gevoeligheid voor prikkels. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de stressgevoeligheid van appellant is onderkend en dat hiermee voldoende rekening is gehouden met de aangenomen beperking voor werk waarbij sprake is van mentale stress. In de door psychiater Agelink gestelde diagnose PTSS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om meer of andere beperkingen aan te nemen. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 2 januari 2017. Het geschil spitst zich toe op de in hoger beroep door medisch adviseur Donkers voorgestelde beperkingen ten aanzien van een prikkelrijke werkomgeving met veel/onverwacht geluid (item 1.9.10), direct contact met patiënten of hulpbehoevenden (item 2.12.2), werk met leidinggevende aspecten (item 2.12.5), overmatig lawaai dan wel harde geluiden (item 3.7.1) en frequent reiken tijdens werk (item 4.9.2).
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat in de FML van 25 november 2016 afdoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de in beroep ingebrachte informatie van revalidatiearts Oudenaarden van
23 maart 2017 geen aanleiding geeft om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in haar standpunt.
4.3.
In de in hoger beroep ingebrachte medische expertise van 6 februari 2019 van medisch adviseur Donkers wordt geen aanknopingspunt gezien voor het oordeel dat voor appellant op de datum in geding, 2 januari 2017, zwaardere beperkingen zouden moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend onderbouwd dat wat in het rapport van Donkers wordt gesteld, geen aanleiding vormt om meer beperkingen aan te nemen voor appellant ten aanzien van zijn psychische klachten. Terecht heeft de verzekeringsarts erop gewezen dat uit de brief van behandelend psychiater Agelink van
22 juni 2017 niet zonder meer volgt dat deze van mening is dat sprake was van PTSS. In de brief wordt vermeld dat er symptomen zijn die aan PTSS doen denken, maar ook aan een stemmingsstoornis. Uit deze brief vloeit niet overtuigend voort dat appellant in verband met PTSS meer beperkt moet worden geacht. Ook het standpunt van de verzekeringsarts dat de diagnose op zich niet leidt tot meer beperkingen wordt gevolgd. Daarbij komt dat de verzekeringsarts met juistheid heeft vermeld dat uit het Resultaat functiebeoordeling blijkt dat in de geselecteerde functies geen kenmerkende belasting aan de orde is op de in 4.1 genoemde aspecten.
4.4.
Met betrekking tot de lichamelijke klachten geldt dat de schouderklachten van appellant ten tijde in geding bekend waren en door de verzekeringsartsen zijn beoordeeld. De primaire verzekeringsarts heeft appellant rond de datum in geding onderzocht, op 25 november 2016. Bij dit onderzoek heeft deze verzekeringsarts in de linkerarm alleen een bewegingsbeperking vastgesteld bij bovenhands bewegen. In verband hiermee is een beperking aangenomen ten aanzien van de werkzaamheden boven het schouderniveau. Met betrekking tot de door Donkers voorgestelde beperking ten aanzien van frequent reiken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 25 april 2019 afdoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is appellant beperkt te achten ten aanzien van ver reiken, omdat bij het reiken de arm niet tot het schouderniveau wordt geheven. Er bestaat geen aanleiding het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Voor inschakeling van een onafhankelijke medisch deskundige bestaat dan ook geen grond.
4.5.
Uitgaande van de FML van 25 november 2016 wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de geschiktheid van appellant voor de door de arbeidsdeskundige bij rapport van 2 december 2016 geselecteerde functies afdoende is gemotiveerd.
5. Gelet op wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet en zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) C.I. Heijkoop

TM