ECLI:NL:CRVB:2019:3390
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig onderzoek door verzekeringsartsen van het Uwv
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als lasser werkte en zich op 25 mei 2016 ziek meldde na een auto-ongeluk. Het dienstverband eindigde op 22 augustus 2016, waarna het Uwv appellant ziekengeld toekende. Op 2 november 2016 werd appellant door een arts van het Uwv geschikt geacht voor zijn werkzaamheden, en per 7 november 2016 werd vastgesteld dat hij geen recht meer had op ziekengeld. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Overijssel oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de conclusies van de artsen voldoende onderbouwd waren. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij nieuwe medische informatie indiende, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet relevant was voor de datum in geding, 7 november 2016.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat er geen aanwijzingen waren voor psychische beperkingen op de datum in geding. De verzekeringsarts had zowel lichamelijk als psychisch onderzoek verricht, en er waren geen klachten van appellant over psychische problemen naar voren gekomen. De Raad concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was, omdat er geen medische informatie was die aantoonde dat appellant op de datum in geding niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, met D.S. Barthel als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2019.