Uitspraak
19.2074 PW
4 april 2019, 18/5707 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 30 augustus 2013 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, werd geconfronteerd met een herziening van zijn bijstandsverlening door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Dit gebeurde naar aanleiding van een onderzoek dat was ingesteld in het kader van het project 'Heronderzoek PW 2018'. Tijdens dit onderzoek werd appellant gevraagd om bankafschriften over te leggen, waaruit bleek dat hij in de maanden januari 2017 tot en met januari 2018 betalingen had verricht bij verschillende gokinstellingen. Het college concludeerde dat appellant gokactiviteiten had ontplooid en besloot zijn bijstand over deze periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij niet heeft gegokt, maar dat hij in de gokinstellingen verbleef vanwege zijn sociale kring en dat hij daar betalingen deed voor eten en drinken. De Raad oordeelde echter dat het college aannemelijk had gemaakt dat appellant in de maanden in geding gokactiviteiten had verricht, gezien het aantal en de frequentie van de betalingen bij de pinautomaten van de gokinstellingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bewijslast voor de intrekking en terugvordering van de bijstand op het college rustte, maar dat het college voldoende bewijs had geleverd voor zijn standpunt.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten gerechtvaardigd zijn, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.