ECLI:NL:CRVB:2019:336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
18/6251 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bijzondere bijstand voor babyuitzet

Op 16 juli 2018 heeft verzoekster een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet ter hoogte van € 1.000,-. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 3 september 2018, een beslissing die na bezwaar is gehandhaafd op 31 oktober 2018. Het college stelde dat de kosten van een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit de bijstandsnorm moeten worden voldaan. Bijzondere bijstandsverlening is alleen mogelijk indien er sprake is van bijzondere omstandigheden, wat in dit geval niet aan de orde was.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft het beroep van verzoekster ongegrond verklaard. In geschil was of de kosten van de babyuitzet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Verzoekster voerde aan dat zij niet had kunnen reserveren voor deze kosten. De rechtbank oordeelde echter dat de kosten vanaf het moment van zwangerschap voorzienbaar waren en dat verzoekster had moeten reserveren. Het feit dat verzoekster onder beschermingsbewind staat, doet hier niet aan af. Bovendien kon het ontbreken van reserveringsruimte door schulden niet op de bijstand worden afgewenteld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De Raad concludeerde dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht had afgewezen en dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Ook was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

18/6251 PW-VV-PV, 18/6244 PW-PV
Datum uitspraak: 24 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 3 december 2018, 18/5688 en 18/5689 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Zitting heeft: W.H. Bel
Griffier: L. Hagendijk
Ter zitting zijn verschenen: voor verzoekster mr. F.S. Jansen, bijgestaan door H. Boogaard, bewindvoerder. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.E. van Dijk.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Op 16 juli 2018 heeft verzoekster een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet voor een bedrag van € 1.000,-.
2. Bij besluit van 3 september 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 oktober 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat de kosten van een babyuitzet worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit de bijstandsnorm dienen te worden voldaan. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Hiervan is in dit geval geen sprake.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
4. Tussen partijen is in geschil of de kosten van een babyuitzet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Verzoekster heeft in dit verband, samengevat, aangevoerd dat zij niet voor de desbetreffende kosten heeft kunnen reserveren.
5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is. De kosten waren vanaf het moment dat verzoekster zwanger was voorzienbaar, zodat verzoekster voor deze kosten had moeten reserveren. Hieraan kan niet afdoen dat verzoekster vanaf 2015 onder beschermingsbewind staat. Verzoekster had met haar bewindvoerder - toen zij zwanger werd - afspraken kunnen maken over het opbouwen van een toereikende reserve ten behoeve van de baby. Verder kan het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg van schulden niet worden afgewenteld op de bijstand. De beroepsgrond dat het college in het verleden voor de eerste twee kinderen van verzoekster wel bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet heeft toegekend, slaagt niet, reeds omdat dit niet is onderbouwd met concrete stukken.
6. Dit betekent dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. Hieruit volgt dat aan de vraag of de betaling van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening dient plaats te vinden, niet wordt toegekomen.
7. Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) L. Hagendijk (getekend) W.H. Bel
md