ECLI:NL:CRVB:2019:3339

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
18/6107 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WIA-uitkering

Op 23 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak over de WIA-uitkering van verzoekster, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is. Verzoekster had eerder een IVA-uitkering ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 juli 2018. In deze eerdere uitspraak was het bezwaar van verzoekster tegen een betaalspecificatie en een besluit over een tegemoetkoming arbeidsongeschikten ongegrond verklaard.

De Raad heeft het herzieningsverzoek afgewezen, omdat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die voldoen aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze voorwaarden vereisen dat de feiten vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en tot een andere uitspraak zouden hebben geleid als ze eerder bekend waren geweest. De Raad concludeerde dat verzoekster niet in haar verzoek kon worden gevolgd, aangezien er geen relevante nieuwe informatie was die de eerdere beslissing zou kunnen beïnvloeden.

De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met E. Diele als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.6107 WIA, 18/6108 WIA, 18/6109 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 juli 2018, 17/5763 WIA, 17/5764 WIA en 17/5765 WIA
Partijen:
[verzoekster] zonder vaste woon- of verblijfplaats (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 oktober 2019
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft gevraagd om herziening van de door de Raad op 26 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2356) gegeven uitspraak. Daarbij heeft zij stukken ingediend.
Het Uwv heeft op dat verzoek een reactie gegeven.
Verzoekster heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Verzoekster is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoekster ontvangt al geruime tijd een IVA-uitkering van het Uwv. Bij brief van
20 november 2016 heeft het Uwv appellante een betaalspecificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering over de maand november 2016 gestuurd. Bij besluit van
13 december 2016 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van verzoekster tegen de brief van 20 november 2016 niet-ontvankelijk verklaard. De betaalspecificatie kan volgens het Uwv niet gezien worden als een besluit omdat het geen rechtsgevolgen heeft.
1.2.
Bij besluit van 18 september 2016 heeft het Uwv aan verzoekster een tegemoetkoming arbeidsongeschikten toegekend voor het jaar 2016. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 13 december 2016 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
1.3.
Bij besluit van 7 maart 2017 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv onder verwijzing naar artikel 67, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen afwijzend beslist op het verzoek van appellante om haar uitkering wekelijks te betalen.
2. Bij uitspraak van 6 juli 2017 heeft de rechtbank de beroepen van verzoekster tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard en zich in het beroep tegen bestreden besluit 3 onbevoegd verklaard.
3. Bij zijn uitspraak van 26 juli 2018 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van
6 juli 2017 bevestigd.
3.1.
Verzoekster heeft aan haar herzieningsverzoek – samengevat – ten grondslag gelegd dat haar ter zitting gedane verzoek om uitstel, omdat er nog een procedure van haar bij de belastingrechter van het Hof aanhangig was die zou moeten worden afgewacht, ten onrechte niet gehonoreerd is.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
In wat verzoekster bij het verzoek om herziening heeft aangevoerd, zijn geen feiten of omstandigheden aangetroffen die voldoen aan de drie in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb omschreven cumulatieve voorwaarden.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het verzoek om herziening van de uitspraak van 26 juli 2018 moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) E. Diele