ECLI:NL:CRVB:2019:331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
16/4869 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het hoger beroep was ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 september 2014, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerdere beslissing over haar WGA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting is vastgesteld dat het Uwv op 14 november 2018 een nieuw besluit heeft genomen, waarbij het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard en haar met terugwerkende kracht een IVA-uitkering is toegekend. Dit nieuwe besluit heeft de situatie van appellante veranderd, waardoor zij haar doel met het hoger beroep heeft bereikt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante geen belang meer had bij een oordeel in hoger beroep, omdat zij het gewenste resultaat had behaald.

Daarom verklaarde de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 37,80, en werd bepaald dat het Uwv het in beroep betaalde griffierecht van € 45,- aan appellante moest vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat appellante met het hoger beroep heeft bereikt wat zij nastreefde, en dat het nadere besluit van het Uwv niet in het geding wordt betrokken.

Uitspraak

16.4869 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 juni 2016, 14/6468 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 januari 2019
Zitting heeft: mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Griffier: M.A.A. Traousis
Ter zitting is verschenen: [Appellante]

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 37,80;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 25 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 januari 2014, waarbij aan appellante met ingang van
9 april 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 67,18%, ongegrond verklaard. Eveneens bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 januari 2014 waarbij is vastgesteld dat appellante vanaf 9 november 2013 in aanmerking komt voor een
WGA-vervolguitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%, gegrond verklaard en vastgesteld dat appellante met ingang van 9 november 2013 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Het Uwv heeft op 14 november 2018 een nieuw besluit genomen waarbij het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 januari 2014 alsnog gegrond is geacht en aan appellante met ingang van 9 april 2012 een IVA-uitkering is toegekend.
3.3.
Appellante heeft in reactie op het besluit van 14 november 2018 aangevoerd dat de
IVA-uitkering met ingang van een eerdere datum had moeten worden toegekend.
4. Onderwerp van geschil in deze zaak betreft het recht op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen per 9 april 2012. Het Uwv is gezien het besluit van
14 november 2018 geheel aan de bezwaren van appellante tegemoet gekomen. Dit betekent, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat het nadere besluit niet in het geding wordt betrokken. Appellante heeft geen belang meer bij een oordeel in hoger beroep. Appellante heeft met het hoger beroep bereikt wat zij heeft nagestreefd. Dit betekent dat het hoger beroep niet‑ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 37,80 voor reiskosten.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) M.A.A. Traousis (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

TM