ECLI:NL:CRVB:2019:331
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het hoger beroep was ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 september 2014, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerdere beslissing over haar WGA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting is vastgesteld dat het Uwv op 14 november 2018 een nieuw besluit heeft genomen, waarbij het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard en haar met terugwerkende kracht een IVA-uitkering is toegekend. Dit nieuwe besluit heeft de situatie van appellante veranderd, waardoor zij haar doel met het hoger beroep heeft bereikt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante geen belang meer had bij een oordeel in hoger beroep, omdat zij het gewenste resultaat had behaald.
Daarom verklaarde de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 37,80, en werd bepaald dat het Uwv het in beroep betaalde griffierecht van € 45,- aan appellante moest vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat appellante met het hoger beroep heeft bereikt wat zij nastreefde, en dat het nadere besluit van het Uwv niet in het geding wordt betrokken.