ECLI:NL:CRVB:2019:3303
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van bijstandsverlening voorafgaand aan aanvraag in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 20 januari 2017 bijstand aangevraagd, welke aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 13 april 2017 was toegekend met ingang van de aanvraagdatum. Echter, het college verklaarde bij besluit van 29 augustus 2017 het bezwaar van de appellant tegen de ingangsdatum van de bijstand ongegrond. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 21 maart 2018 het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, met de overweging dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van het uitgangspunt dat bijstand niet verleend wordt voorafgaand aan de aanvraagdatum.
De appellant stelde dat hij door zijn depressie en alcoholverslaving niet in staat was om tijdig bijstand aan te vragen of hulp in te roepen. De rechtbank oordeelde echter dat de appellant niet voldoende medische gegevens had overgelegd om zijn stelling te onderbouwen. Ook eerdere aanvragen om bijstand, waarvan er één was ingetrokken en één buiten behandeling was gesteld, werden niet als bijzondere omstandigheden beschouwd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bijstand terecht per 20 januari 2017 was toegekend. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.