ECLI:NL:CRVB:2019:3191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
17-3833 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor deelname aan collectieve verzekering op basis van inkomenseisen

Op 8 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand voor deelname aan de Collectieve Zorgverzekering 2016. Appellante, die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, had een aanvraag ingediend, maar deze was afgewezen door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante over een inkomen beschikte dat hoger was dan de norm van 120% van de voor haar geldende bijstandsnorm.

De rechtbank had in een eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders terecht had vastgesteld dat appellante voldoende draagkracht had om de kosten van de zorgpremie te voldoen, gezien haar inkomen. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat zij weliswaar over een inkomen boven de norm beschikte, maar dat haar kosten zo hoog waren dat zij geen draagkracht had.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten. De Raad heeft zich volledig kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3833 PW

Datum uitspraak: 8 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 april 2017, 16/2378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeente Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Heidergott.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellante ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen ter hoogte van € 1.132,31 netto (juli 2015).
1.3.
Op 17 december 2015 heeft appellante een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor deelname aan de Collectieve Zorgverzekering 2016.
1.4.
Bij besluit van 28 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 april 2016 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellante beschikt over een inkomen dat hoger is dan de norm van 120% van de voor haar gestelde bijstandsnorm.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, als volgt overwogen. Niet in geschil is dat appellante over een inkomen beschikt dat hoger is dan de norm van 120% van de voor haar geldende bijstandsnorm. Het door het college gevoerde beleid dat in het geval het inkomen van een betrokkene 20% boven de voor hem geldende bijstandsnorm ligt hij over voldoende draagkracht beschikt om de kosten van de zorgpremie uit zijn bijstand en/of overige middelen te voldoen, gaat naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Daarbij heeft de rechtbank de omvang van de extra middelen die appellante heeft ten opzichte van een betrokkene die uitsluitend bijstand ontvangt in aanmerking genomen evenals de omstandigheid dat het college bij de vaststelling van het netto inkomen geen rekening houdt met de zorg- en huurtoeslag. Voorts kan appellante voor andere uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan zelfstandig bijzondere bijstand aanvragen. Omdat de Participatiewet voorziet in een decentrale uitvoering, is de mogelijkheid van een verschillende uitvoering per gemeente daarmee een gegeven. Appellante heeft naar het oordeel van de rechtbank geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het college had moeten afwijken van het gevoerde beleid. De beschrijving van de kostenposten al dan niet onder vermelding van een bedrag is daartoe onvoldoende.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellante – samengevat – aangevoerd dat zij weliswaar over een inkomen van meer dan 120% van de voor haar van toepassing zijnde bijstandsnorm beschikt, maar dat zij zodanig veel kosten heeft dat draagkracht ontbreekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Gelet op 4.1 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2019.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) S.H.H. Slaats