In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de aanvraag om bijstand is afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 september 2019 uitspraak gedaan. De appellant had zijn aanvraag om bijstand ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Enschede heeft deze afgewezen op basis van het feit dat de appellant zijn inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft geschonden. Dit gebeurde omdat de appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij zich baseerde op een e-mail van de verhuurder en verklaringen van bewoners van het opgegeven adres. De rechtbank concludeerde dat het college terecht twijfelde aan de woon- en leefsituatie van de appellant, omdat hij niet op de uitnodigingen voor gesprekken is verschenen. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk voldoende informatie heeft verstrekt, maar de Raad oordeelt dat de gronden van de appellant in essentie een herhaling zijn van wat eerder is aangevoerd en dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden is ingegaan.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellant niet voldoende inlichtingen heeft verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. De Raad concludeert dat het college terecht de aanvraag om bijstand heeft afgewezen, omdat de appellant zijn medewerkingsverplichting heeft geschonden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan.