ECLI:NL:CRVB:2019:3130
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en tandheelkundige behandeling; geen dwangsom verschuldigd bij gebrek aan ingebrekestelling
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. De appellant, die sinds 16 mei 2017 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had op 19 juli 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van tandheelkundige hulp, inrichtingskosten en de aanschaf van een wasmachine. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten voor de inrichtingskosten en de wasmachine al waren voldaan op het moment van de aanvraag. Voor de tandheelkundige kosten werd de zorgverzekering van de appellant als een voorliggende voorziening beschouwd, waardoor ook hiervoor geen bijzondere bijstand werd verstrekt. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep heeft de appellant zijn gronden tegen de uitspraak van de rechtbank herhaald. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de kosten voor de inrichtingskosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, omdat deze kosten reeds waren voldaan voordat de aanvraag werd ingediend. Wat betreft de tandheelkundige kosten, oordeelde de Raad dat er geen acute noodsituatie was en dat de zorgverzekering voldoende dekking bood. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de beleidsregels rechtvaardigden.
Daarnaast heeft de appellant aangevoerd dat het college een dwangsom verschuldigd is vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een ingebrekestelling, waardoor er geen recht op een dwangsom bestond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.