ECLI:NL:CRVB:2019:3129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
18/5814 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toelating tot de collectieve zorgverzekering en redelijke beleidsbepaling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds mei 2017 in de gemeente Heerenveen woont en bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had op 1 december 2017 een aanvraag ingediend voor toelating tot de 'Heerenveen Zorgt Regeling' (HZR). Deze regeling biedt een tegemoetkoming in de kosten van een aanvullende ziektekostenverzekering. De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant op de peildatum van 1 januari 2017 geen inwoner van Heerenveen was. Het college van burgemeester en wethouders handhaafde deze afwijzing, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat de peildatum en het beleid van het college niet als kennelijk onredelijk konden worden bestempeld. De rechterlijke toets was beperkt tot de vraag of het beleid consistent werd toegepast. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de peildatum onredelijk was en dat er rekening gehouden had moeten worden met een levensbedreigende situatie.

De Raad oordeelde dat de keuze van het college voor de peildatum van 1 januari 2017 binnen de grenzen van redelijke beleidsbepaling viel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen dat het beleid niet als buitenwettelijk begunstigend kan worden aangemerkt en dat er geen onvoorziene gevolgen waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

Uitspraak

18.5814 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 november 2018, 18/991 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)
Datum uitspraak: 20 september 2019
Zitting heeft: A. Stehouwer als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: F. Demiroğlu
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E.J. Olthof.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellant woont sinds mei 2017 in de gemeente Heerenveen en hij ontvangt in die gemeente sinds 16 mei 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Op
1 december 2017 heeft appellant een aanvraag ingediend voor toelating tot de zogenoemde ‘Heerenveen Zorgt Regeling’ (HZR). De HZR vindt zijn grondslag in de Beleidsregels Collectieve Zorgverzekering Minima en Heerenveen Zorgt Regeling 2017 (Beleidsregels). De HZR is een tegemoetkoming in de kosten van een aanvullende ziektekostenverzekering.
1.2.
Bij besluit van 12 december 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 maart 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet voldoet aan de voorwaarde voor het recht op deelname aangezien hij op 1 januari 2017
(de peildatum) geen inwoner was in de gemeente Heerenveen. Gesteld noch gebleken is van omstandigheden die tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leiden op grond waarvan ten gunste van eiser dient te worden afgeweken van beleidsregels.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de mogelijkheid tot deelname aan de HZR te gelden als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit beleid, met inbegrip van het hanteren van een peildatum (1 januari 2017), kan niet als kennelijk onredelijk worden bestempeld. De rechterlijke toets is daarom beperkt tot de vraag of dit beleid door verweerder consistent wordt toegepast. Het is niet aannemelijk gemaakt dat verweerder er geen consistente toepassing aan heeft gegeven. Niet gebleken is van een geval waarin toepassing van de Beleidsregels tot onevenredige en/of onvoorziene gevolgen heeft geleid op grond waarvan ten gunste van eiser dient te worden afgeweken van de Beleidsregels. De enkele en verder niet onderbouwde stelling van eiser dat zich een levensbedreigende situatie heeft voorgedaan, leidt de rechtbank bij gebrek aan gegevens hierover niet tot een ander oordeel. Derhalve heeft verweerder terecht geen bijzondere bijstand oftewel een tegemoetkoming op grond van de HZR aan eiser toegekend.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onredelijk en arbitrair is dat indien een persoon op of na 2 januari 2017 in de gemeente Heerenveen komt wonen, die persoon niet in aanmerking komt voor toelating tot de HZR. Het zou redelijker zijn de peildatum voor toelating tot de HZR halverwege het jaar te stellen. Verder heeft appellant aangevoerd dat zich een levensbedreigende situatie heeft voorgedaan en het college daarmee rekening had dienen te houden bij zijn aanvraag om toelating tot de HZR.
4.2.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen kunnen de Beleidsregels, in ieder geval voor wat betreft de HZR, niet als buitenwettelijk begunstigend beleid worden aangemerkt. Het betreft een uitwerking van de in artikel 35, derde lid, van de PW neergelegde bevoegdheid. Beoordeeld dient te worden of sprake is van redelijke beleidsbepaling voor zover het gaat om de toelating tot de HZR. Dat is het geval. De keuze van het college om 1 januari 2017 als peildatum te hanteren, gaat de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Een zorgverzekering dient immers jaarlijks te worden afgesloten en neemt aanvang per 1 januari van ieder jaar, zodat het college in redelijkheid aansluiting heeft gezocht bij die datum.
4.3.
Voor zover het betoog van appellant moet worden opgevat als een beroep op de in de beleidsregels neergelegde hardheidsclausule, slaagt dit beroep niet. De rechtbank heeft
terecht geoordeeld dat niet gebleken is van een geval waarin toepassing van de beleidsregels tot onevenredige en/of onvoorziene gevolgen heeft geleid op grond waarvan ten gunste van eiser dient te worden afgeweken van de beleidsregels. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat de enkele en verder niet onderbouwde stelling van appellant dat zich een levensbedreigende situatie heeft voorgedaan, bij gebrek aan gegevens hierover, niet tot een ander oordeel leidt.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak
- gelet op 4.2 met verbetering van gronden - voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F. Demiroğlu (getekend) A. Stehouwer