In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds mei 2017 in de gemeente Heerenveen woont en bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had op 1 december 2017 een aanvraag ingediend voor toelating tot de 'Heerenveen Zorgt Regeling' (HZR). Deze regeling biedt een tegemoetkoming in de kosten van een aanvullende ziektekostenverzekering. De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant op de peildatum van 1 januari 2017 geen inwoner van Heerenveen was. Het college van burgemeester en wethouders handhaafde deze afwijzing, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat de peildatum en het beleid van het college niet als kennelijk onredelijk konden worden bestempeld. De rechterlijke toets was beperkt tot de vraag of het beleid consistent werd toegepast. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de peildatum onredelijk was en dat er rekening gehouden had moeten worden met een levensbedreigende situatie.
De Raad oordeelde dat de keuze van het college voor de peildatum van 1 januari 2017 binnen de grenzen van redelijke beleidsbepaling viel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen dat het beleid niet als buitenwettelijk begunstigend kan worden aangemerkt en dat er geen onvoorziene gevolgen waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.