ECLI:NL:CRVB:2019:3067

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
17/6006 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich ziek had gemeld, had een ZW-uitkering aangevraagd die door het Uwv was beëindigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De appellant had zich eerder ziek gemeld vanwege klachten aan zijn rechterarm en schouder, en later vanwege een liesbreuk. Na een beoordeling door een arts en een arbeidsdeskundige, werd vastgesteld dat de appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de ZW-uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden weerleggen. De geschiktheid van de geselecteerde functies werd afdoende gemotiveerd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet.

Uitspraak

17.6006 ZW

Datum uitspraak: 25 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 juli 2017, 17/39 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Es en L. Gezik als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als grondwerker/kabellegger voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 10 december 2012 ziek gemeld voor dit werk met rechterarm- en schouderklachten. Het Uwv heeft appellant na ommekomst van de wachttijd op 8 december 2014 bij besluit van 4 november 2014 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit is na bezwaar, beroep en hoger beroep staande gebleven.
1.2.
Op 7 mei 2015 heeft appellant zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld in verband met een liesbreuk. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Appellant is geopereerd voor zijn liesbreuk en ook aan zijn rechterpols wegens een carpaal tunnelsyndroom (CTS)
.
1.3.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts appellant op
14 maart 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van gelijke datum. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 76,91% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 22 april 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 6 juni 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 november 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. In haar rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat appellant vanwege spanningsklachten ook beperkingen heeft ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De beperkingen zijn neergelegd in een FML van
17 oktober 2016. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een aantal geselecteerde functies laten vervallen en op basis van de resterende functies berekend dat appellant nog steeds 76,1% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Volgens de rechtbank hebben de verzekeringsartsen aandacht besteed aan alle klachten van appellant, zijn er geen klachten over het hoofd gezien en is alle beschikbare informatie van de behandelend sector meegenomen in de beoordeling. De rechtbank heeft ook geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellant heeft overschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 8 juni 2017 gemotiveerd toegelicht waarom de in beroep ingezonden medische informatie haar geen aanleiding heeft gegeven om haar standpunt te wijzigen. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de door het Uwv geselecteerde functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 november 2016 afdoende gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellant bij het verrichten van deze functies niet wordt overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt als ingenomen in bezwaar en beroep gehandhaafd. Volgens appellant is onvoldoende rekening gehouden met zijn medische aandoeningen en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Appellant acht zich meer beperkt ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, aspecten van statische houdingen en dynamische handelingen, waaronder knijp- en grijpkracht, schroefbewegingen en boven schouderhoogte actief zijn. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij informatie ingezonden van zijn behandelaars. Appellant acht zich niet in staat de voor hem geselecteerde functies te vervullen. Voorts acht hij de functies niet geschikt vanwege de daarin gestelde eisen aan het opleidingsniveau en de beheersing van de Nederlandse taal.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet WIA, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden dan in bezwaar en beroep naar voren gebracht. De rechtbank is hier in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op ingegaan en heeft met juistheid overwogen dat het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben gebracht worden onderschreven.
4.3.
De namens appellant in hoger beroep overgelegde stukken kunnen niet tot een ander oordeel leiden. De nekpijn met uitstraling, zoals beschreven in de stukken van de anesthesioloog en neuroloog, was bekend en is door de artsen van het Uwv op inzichtelijke wijze betrokken in de beoordeling. Appellant heeft zich medio 2018 bij de anesthesioloog gemeld met rugklachten. De daarop betrekking hebbende stukken van de anesthesioloog zijn van ver na de datum in geding, 6 juni 2016, gelegen. Deze stukken hebben daarom geen betekenis voor de voorliggende beoordeling.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft overtuigend gemotiveerd waarom de tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gerichte gronden, die in hoger beroep zijn herhaald, niet slagen.
4.5.
Wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding moet daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

KS