ECLI:NL:CRVB:2019:3044
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2019 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 16 april 2019, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De appellant had in zijn verzet aangevoerd dat hij weliswaar in staat was om een hogerberoepschrift op te stellen, maar dat zijn medische situatie hem belemmerde om ter zitting te verschijnen. Hij stelde dat het reizen naar de rechtbank een te zware lichamelijke belasting voor hem was.
De Raad heeft echter geoordeeld dat, hoewel de medische situatie van de appellant een belemmering vormde voor zijn functioneren, dit niet betekende dat hij niet in verzuim was geweest. De Raad concludeerde dat uit de geschetste omstandigheden niet bleek dat appellant de gehele beroepstermijn niet in staat was geweest om hoger beroep in te (laten) stellen. De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend, was 15 november 2017, terwijl het hogerberoepschrift pas op 28 januari 2019 door de Raad was ontvangen.
De Raad heeft ook opgemerkt dat appellant zich voor het verschijnen ter zitting door een derde had kunnen laten vertegenwoordigen. Gezien deze overwegingen heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier L.R. Daman, en is openbaar uitgesproken op 20 september 2019.