ECLI:NL:CRVB:2019:3043

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
18/4414 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet ongegrond wegens niet tijdig betalen griffierecht door dakloosheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2019 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 23 april 2019. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, maar dit was niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De gemachtigde van appellant, mr. dr. G.P. Dayala, heeft verzet aangetekend, stellende dat appellant dakloos was geworden en daardoor niet in staat was om het griffierecht tijdig te betalen. Tijdens de zitting op 9 augustus 2019 heeft de gemachtigde van appellant betoogd dat het kantoor geen controle uitvoert op de betaling van het griffierecht en dat het griffierecht niet wordt voorgeschoten.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de gemachtigde van appellant in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat appellant niet in verzuim is geweest. De Raad heeft vastgesteld dat zowel de nota als de rappel voor het griffierecht naar de gemachtigde van appellant zijn verzonden, en dat het risico van de onbereikbaarheid van appellant voor rekening van appellant zelf komt. De Raad heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 september 2019.

Uitspraak

Datum uitspraak: 20 september 2019
18/4414 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2018, 17/7077 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 23 april 2019 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellant heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat, verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 9 augustus 2019. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.R. Sitaldin, advocaat. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 23 april 2019 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 15 september 2018 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft de gemachtigde van appellant te kennen gegeven dat appellant niet in staat was tijdig het griffierecht te betalen omdat hij dakloos is geworden. Om die reden kon appellant geen post ontvangen. Ook heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat zijn kantoor geen controle uitvoert op de betaling van het griffierecht en dat het griffierecht niet wordt voorgeschoten. Bij ontvangst van de uitspraak van 23 april 2019 kwam de gemachtigde van appellant erachter dat het griffierecht niet was betaald en is er tevergeefs contact gezocht met appellant.
De Raad stelt vast dat de gemachtigde van appellant in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Appellant heeft een gemachtigde ingeschakeld om zijn belangen te behartigen. Zowel de nota als de rappel griffierecht is naar de gemachtigde van appellant verzonden. De gemachtigde van appellant had immers de betaling in de gaten kunnen houden. Wat de gemachtigde van appellant heeft aangevoerd over de onbereikbaarheid van appellant komt voor rekening en risico van appellant.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.R. Daman

VC