ECLI:NL:CRVB:2019:3041
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzet in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2019 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van 9 januari 2019. De Raad had in die eerdere uitspraak het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante heeft verzet aangetekend, waarbij zij aanvoerde dat zij zich in een moeilijke periode bevond en niet adequaat kon reageren op de uitspraak. Ze gaf aan dat ze werd bestookt met brieven van verschillende instanties en dat het voor haar niet helder was hoe ze de uitspraak moest interpreteren. Bovendien kon zij geen duidelijk antwoord krijgen van rechtshulpverleners over de te volgen procedure.
De Raad heeft de ontvankelijkheid van het verzet ambtshalve beoordeeld. De termijn voor het indienen van een verzetschrift was overschreden, aangezien het verzetschrift pas op 27 februari 2019 was ingediend, terwijl de laatste dag voor indiening 20 februari 2019 was. De Raad heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar moeilijke omstandigheden, niet voldoende heeft aangetoond dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De Raad benadrukte dat het op de weg van appellante had gelegen om tijdig hulp van derden in te schakelen om haar belangen te behartigen.
Uiteindelijk heeft de Raad het verzet niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 september 2019.