ECLI:NL:CRVB:2019:3041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
18/820 ZVW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2019 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van 9 januari 2019. De Raad had in die eerdere uitspraak het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante heeft verzet aangetekend, waarbij zij aanvoerde dat zij zich in een moeilijke periode bevond en niet adequaat kon reageren op de uitspraak. Ze gaf aan dat ze werd bestookt met brieven van verschillende instanties en dat het voor haar niet helder was hoe ze de uitspraak moest interpreteren. Bovendien kon zij geen duidelijk antwoord krijgen van rechtshulpverleners over de te volgen procedure.

De Raad heeft de ontvankelijkheid van het verzet ambtshalve beoordeeld. De termijn voor het indienen van een verzetschrift was overschreden, aangezien het verzetschrift pas op 27 februari 2019 was ingediend, terwijl de laatste dag voor indiening 20 februari 2019 was. De Raad heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar moeilijke omstandigheden, niet voldoende heeft aangetoond dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De Raad benadrukte dat het op de weg van appellante had gelegen om tijdig hulp van derden in te schakelen om haar belangen te behartigen.

Uiteindelijk heeft de Raad het verzet niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 september 2019.

Uitspraak

Datum uitspraak: 20 september 2019
18/820 ZVW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 december 2017, 17/2080 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 9 januari 2019 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 9 augustus 2019. Appellante is verschenen. Het CAK heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 9 januari 2019 berust op de overwegingen dat het griffierecht
niet binnen de in de brief van 5 oktober 2018 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
De Raad ziet zich allereerst, ambtshalve, gesteld voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het verzet.
De laatste dag waarop tijdig een verzetschrift kon worden ingediend, was 20 februari 2019. Het door appellante ingediende verzetschrift is op 27 februari 2019 per e-mail aan de Raad gezonden. De termijn voor het indienen van een verzetschrift is aldus overschreden.
In verzet heeft appellante te kennen gegeven dat zij zich in de periode waarin verzet moest worden gedaan in een moeilijke periode in haar leven bevond en zij niet adequaat kon reageren. Zij werd bestookt met brieven van verschillende instanties. Daarnaast was het voor haar niet helder hoe ze de uitspraak moest interpreteren en rechtshulpverleners konden haar geen duidelijk antwoord geven. Appellante wist niet of ze de procedure door moest zetten en ze heeft het op zijn beloop gelaten.
De Raad ziet in het door appellante aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het had op de weg van appellante gelegen om hulp van derden in te schakelen als er te veel op haar af kwam om haar belangen goed te behartigen. De Raad heeft begrip voor de door appellante geschetste omstandigheden maar acht deze niet dusdanig dat het voor haar onmogelijk was om binnen de gestelde termijn verzet te (laten) doen.
Dit betekent dat het verzet niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M. Buur

VC