ECLI:NL:CRVB:2019:3039

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
18/2861 WAO-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake WAO-uitkering

Op 20 september 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/2861 WAO-V. Deze uitspraak betreft het verzet van appellant tegen een eerdere beslissing van de Raad, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De aanleiding voor het verzet was dat appellant, die in Marokko woont, niet in staat was het griffierecht tijdig te betalen. In zijn verzetschrift heeft appellant aangegeven dat hij ernstig ziek is en veel medicijnen nodig heeft. De Raad heeft echter geoordeeld dat er in het verzet geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat appellant niet in verzuim is geweest. De persoonlijke omstandigheden van appellant, hoewel zwaarwegend, doen niet af aan de verplichting om het griffierecht binnen de gestelde termijn te voldoen. Daarom heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier L.R. Daman, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 20 september 2019
18/2861 WAO-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2019, 17/6721 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 27 maart 2019 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 9 augustus 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 27 maart 2019 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 23 november 2018 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In zijn verzetschrift geeft appellant te kennen dat hij erg ziek is en nog steeds veel medicijnen nodig heeft.
De Raad is van oordeel dat in verzet geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. De persoonlijke omstandigheden van appellant doen niet af aan het gegeven dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.R. Daman

VC

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) déclare le recours non fondé.
Par conséquent, décidée par C.H. Bangma en présence de L.R. Daman en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 20 septembre 2019.