ECLI:NL:CRVB:2019:3028
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een verzet tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep, dat was ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 juli 2018. De Raad had eerder op 12 maart 2019 geoordeeld dat het griffierecht niet tijdig was betaald door appellanten, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellanten hebben verzet aangetekend, waarbij zij stelden dat een miscommunicatie met hun gemachtigde de oorzaak was van het niet betalen van het griffierecht. Ze gaven aan dat zij de nota voor het griffierecht alleen per e-mail hadden ontvangen, wat leidde tot onduidelijkheid over de betalingsverplichting.
Tijdens de zitting op 9 augustus 2019 zijn appellanten verschenen, terwijl het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers niet aanwezig was. De Raad heeft overwogen dat appellanten geen feiten of omstandigheden hebben aangedragen die rechtvaardigen dat zij niet in verzuim zijn geweest. De onduidelijkheid over de betaling van het griffierecht werd als hun risico beschouwd. Daarom werd er geen nieuwe termijn voor betaling van het griffierecht gegeven. De Raad heeft het verzet ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 september 2019.