ECLI:NL:CRVB:2019:3021

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
17-6801 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van onderhoudseis in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had kinderbijslag aangevraagd voor zijn twee kinderen, die bij zijn echtgenote in Marokko wonen. De aanvraag werd door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) niet verder in behandeling genomen omdat de appellant niet alle benodigde gegevens had verstrekt. Na bezwaar werd de aanvraag met terugwerkende kracht beoordeeld, maar de Svb concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de onderhoudseis van € 416,- per kind per kwartaal. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, omdat hij niet had aangetoond dat hij de onderhoudsbijdrage had betaald. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij met bewijsstukken had aangetoond dat hij aan de onderhoudseis voldeed, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant over geen van de kwartalen in geding had aangetoond dat hij aan de onderhoudseis had voldaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.6801 AKW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2017, 17/4335 en 17/4336 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 19 september 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Bruijn, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. Namens appellant is zijn gemachtigde verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 14 november 2016 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor [Naam kind 1] , geboren [geboortedatum 1] 2014, en [Naam kind 2] , geboren [geboortedatum 2] 2016. De kinderen van appellant wonen bij zijn echtgenote [naam echtgenote] in Marokko.
1.2.
Bij besluit van 20 februari 2017 heeft de Svb de aanvraag van appellant niet verder in behandeling genomen, omdat hij een aantal gegevens niet heeft doorgegeven aan de Svb.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 26 juni 2017 is het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2017 gegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de Svb de aanvraag van appellant om toekenning van kinderbijslag ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten, nu de daartoe gestelde termijn niet in acht is genomen. Vervolgens heeft de Svb de aanvraag met één jaar terugwerkende kracht vanaf de datum van de aanvraag inhoudelijk beoordeeld. Overwogen is dat appellant alleen recht heeft op kinderbijslag als hij een bijdrage in het onderhoud levert van € 416,- per kind per kwartaal. Appellant heeft vanaf het vierde kwartaal van 2015 niet aangetoond dat hij heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudseis, waardoor appellant vanaf voornoemd kwartaal geen recht heeft op kinderbijslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aan te tonen dat hij de voor hem geldende onderhoudsbijdrage aan zijn echtgenote heeft betaald, die de verzorgster is van de kinderen. Appellant heeft een groot aantal overmakingsbewijzen aan de Svb toegezonden, maar slechts vier van de betaalbewijzen zien op het vierde kwartaal van 2015 tot en met het vierde kwartaal van 2016. Van de vier betalingen heeft appellant ten aanzien van twee betalingen niet ook de opnamebewijzen overgelegd. De andere twee betalingen heeft appellant niet aan zijn echtgenote gedaan, maar aan een oude neef van de echtgenote van appellant, waarvan niet is gebleken dat hij de verzorger is. De stelling van appellant dat hij, gelet op de stempels in zijn paspoort, vaak bij zijn kinderen in Marokko is en dat daarom moet worden aangenomen dat hij de onderhoudsbijdrage daadwerkelijk heeft voldaan, heeft de rechtbank niet gevolgd. Weliswaar staan in zijn paspoort stempels die zien op de periode in geding, maar uit de stempels valt niet af te leiden gedurende welke periodes appellant daadwerkelijk in Marokko heeft verbleven en evenmin dat appellant ook daadwerkelijk bij zijn kinderen is geweest. Verder zijn niet alle stempels leesbaar en heeft appellant niet met andere stukken aangetoond in welke perioden hij in Marokko heeft verbleven.
3. In hoger beroep is aangevoerd dat appellant met de door hem ingezonden bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de onderhoudseis heeft voldaan over de in geding zijnde kwartalen. Verder is aangevoerd dat appellant met de stempels in zijn paspoort heeft aangetoond dat hij bij zijn gezin in Marokko is geweest.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop moet worden gesteld dat het primaire besluit van 20 februari 2017 is. Deze datum is gelegen in het eerste kwartaal van 2017. Op deze datum was het voor appellant nog mogelijk voor dat kwartaal aan de onderhoudseis te voldoen. Het primaire besluit kan daarom slechts betrekking hebben op de periode van het vierde kwartaal van 2015 tot en met het vierde kwartaal van 2016. In geschil is daarom of appellant recht op kinderbijslag heeft voor [Naam kind 1] over het vierde kwartaal van 2015 tot en met het vierde kwartaal van 2016 en voor [Naam kind 2] over het derde en vierde kwartaal van 2016.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden ten volle onderschreven. Appellant heeft over geen van de kwartalen in geding aangetoond dat hij aan de onderhoudseis heeft voldaan. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.3.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Graveland
rh