ECLI:NL:CRVB:2019:2955

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
17/5820 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische belastbaarheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich ziek heeft gemeld met psychische en lichamelijke klachten, ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en heeft een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 12 mei 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft daarom de aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Appellant betwist de juistheid van deze vaststelling en stelt dat het medisch onderzoek door het Uwv onvoldoende zorgvuldig is geweest. Hij heeft verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische belastbaarheid van appellant zoals vastgesteld door het Uwv. De Raad wijst erop dat de verzekeringsartsen voldoende gegevens hebben verzameld en dat de beperkingen die zijn aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) consistent zijn met de medische feiten. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17/5820 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
13 juli 2017, 17/577 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 augustus 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Veenstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. E.H.J. aan de Stegge heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aan de Stegge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als financieel adviseur voor 40 uur per week. Nadien ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 15 mei 2014 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. Hij heeft ook lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juni 2016. Naar aanleiding van informatie van de huisarts heeft de verzekeringsarts op 22 juli 2016 een gewijzigde FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd die appellant nog zou kunnen vervullen en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 32,97%. Bij besluit van 16 augustus 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 12 mei 2016 (datum in geding) een WIA-uitkering toe te kennen, op de grond dat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 december 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 32,7%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 15 december 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 21 december 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten zijn op deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij die medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen bij psychisch en lichamelijk onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische belastbaarheid van appellant. De verzekeringsartsen hebben gemotiveerd uiteengezet waarom de beperkingen in de FML consistent zijn met, dan wel ruim tegemoet komen aan, het medisch feitencomplex. De meest psychomentaal belastende en stresserende onderdelen in werk zijn uitgesloten. Tevens is met de huidaandoening van appellant, zijn allergie en de beperkte belastbaarheid van de handen en armen rekening gehouden door beperkingen aan te nemen ten aanzien van onder andere huidcontact en meerdere dynamische handelingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voorts in de arbeidskundige rapporten voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig is geweest omdat niet voldoende specifiek onderzoek is gedaan naar de handfunctie en geen informatie is opgevraagd bij de behandelend sector. Hij heeft erop gewezen dat hij door de aanwezigheid van Dupuytren en tennisellebogen niet goed in staat is om de bolgreep, pengreep en sleutelgreep uit te voeren. Appellant is naar zijn mening bovendien niet in staat om repetitieve handbewegingen te maken en van het te lang achtereen fijn motorische hand-/vingerbewegingen uitvoeren krijgt hij kramp. Verder is volgens appellant onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit zijn psychische klachten. Inmiddels is hij onderzocht door een psychiater, uit wiens bevindingen blijkt dat sprake is van een depressie in engere zin en mogelijk co-morbide ADHD. Hij heeft verzocht om een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft appellant een rapport van 20 februari 2018 overgelegd van arbeidsmedisch onderzoek door de Landelijke Expertisebalie.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In het rapport van de Landelijke Expertisebalie heeft het Uwv geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in zijn rapport van 9 mei 2019 op gewezen dat de medische bevindingen uit het rapport van de Landelijke Expertisebalie niet overeenkomen met de bevindingen van artsen die gedaan zijn rond de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert daarom dat in eerder genoemd rapport geen oordeel is gevormd over de belastbaarheid van appellant zoals die was per datum in geding.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat voor een verzekerde na afloop van de wachttijd recht op een WGA-uitkering als hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat na afloop van de wachttijd een recht op een IVA-uitkering voor de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 12 mei 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is verricht wordt onderschreven. Benadrukt wordt dat uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat gekeken is naar de mate van kromstand van de vingers en geconstateerd is dat handgrepen mogelijk zijn. Dat uit het rapport niet blijkt dat alle in de FML genoemde aspecten van het hand- en vingergebruik specifiek zijn onderzocht betekent niet dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. Er is informatie opgevraagd bij de huisarts en na ontvangst van deze informatie is de FML aangepast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast de door appellant overgelegde aanvullende medische informatie van onder andere de huisarts en een triage psycholoog in de beoordeling betrokken. Het Uwv beschikte hiermee over voldoende gegevens om een juist beeld van de medische toestand van appellant te verkrijgen en heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om aanvullende gegevens op te vragen bij de behandelend sector.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische belastbaarheid. De psychische klachten, Dupuytren en tennisellebogen hebben geleid tot het aannemen van beperkingen in de FML. Het door appellant in hoger beroep overgelegde rapport van de Landelijke Expertisebalie geeft geen aanleiding om aan de juistheid van de aangenomen beperkingen op de datum in geding te twijfelen. Dat ten tijde van het onderzoek door een arts van de Landelijke Expertisebalie sprake lijkt te zijn van een ernstige depressie brengt niet mee dat dit ook het geval was op de datum in geding. Dit rapport biedt daarom onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat appellant op de datum in geding meer beperkt was door zijn psychische klachten. De conclusie in het rapport van de Landelijke Expertisebalie dat appellant sterk beperkt is in het gebruik van zijn handen, reiken en boven het hoofd werken is niet onderbouwd met medische gegevens. De opmerking dat sprake is van ernstige klachten is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen die het Uwv heeft aangenomen op basis van de bevindingen bij onderzoek en de informatie uit de behandelend sector. Hoe appellant zijn klachten ervaart is immers niet doorslaggevend bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
4.5.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige.
4.6.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat in de arbeidskundige rapporten voldoende is gemotiveerd dat in de geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. Appellant heeft hiertegen in hoger beroep geen afzondelijke gronden ingediend.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) R.H. Koopman

VC