ECLI:NL:CRVB:2019:293
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-vervolguitkering. Appellant, die eerder was uitgevallen wegens gezondheidsklachten, had verzocht om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant recht had op een WGA-vervolguitkering, maar appellant was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat appellant op de datum in geding geen verdergaande beperkingen had dan vastgesteld. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bijduiden van een nieuwe functie binnen de oorspronkelijke SBC-code was toegestaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de motivering van de verzekeringsartsen bij het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep.