ECLI:NL:CRVB:2019:2920
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstand wegens op geld waardeerbare werkzaamheden in sportschool
In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstand van appellante door het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân. Bij besluit van 17 oktober 2016, gehandhaafd bij besluit van 24 maart 2017, heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016 herzien. Dit besluit is genomen op basis van de schending van de inlichtingenverplichting door appellante, die niet heeft gemeld dat zij op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht in de sportschool van [X]. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij geen op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, maar enkel heeft meegekeken met de boekhouding en administratieve taken. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellante diverse activiteiten heeft verricht in de sportschool, zoals kantinewerk en administratieve taken, en dat zij gemiddeld vijftien uur per week aanwezig was. De Raad oordeelt dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat deze werkzaamheden invloed hadden op haar recht op bijstand en dat zij deze had moeten melden.
De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat het college de bijstand van appellante terecht heeft herzien. De beroepsgronden van appellante slagen niet, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.