ECLI:NL:CRVB:2019:2919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
18/4561 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoeken om toekenningen op grond van de Wubo en Wuv met betrekking tot psychische klachten

Op 5 september 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) had aangevraagd. De Raad heeft de afwijzing van deze aanvragen door de Pensioen- en Uitkeringsraad beoordeeld. De appellant, geboren in 1939, had eerder aanvragen ingediend die ook waren afgewezen, omdat er geen causaal verband kon worden vastgesteld tussen zijn psychische klachten en de oorlogsgebeurtenissen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische gegevens, waaronder adviezen van geneeskundige adviseurs, geen bewijs opleverden dat de psychische klachten van de appellant in verband stonden met de ondergane vervolging of het meegemaakte oorlogsgeweld. De Raad concludeerde dat de psychische klachten van de appellant voornamelijk voortkwamen uit andere oorzaken, zoals traumatische gezinsomstandigheden, en dat de eerdere afwijzingen terecht waren. De Raad heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.4561 WUV, 18/4563 WUBO

Datum uitspraak: 5 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Bierenbroodspot, advocaat, beroep ingesteld tegen een tweetal besluiten van verweerder van 26 juli 2018, kenmerk BZ011220632 (bestreden besluit 1) en kenmerk BZ011190886 (bestreden besluit 2). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bierenbroodspot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1939, heeft in januari 1990 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van 9 augustus 1991, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 juni 1993, is aanvaard dat appellant is getroffen door oorlogsgebeurtenissen in de zin van de Wubo. De gevraagde toekenningen zijn afgewezen op de grond dat appellant door de door hem meegemaakte oorlogsgebeurtenissen geen lichamelijk en/of psychisch letsel heeft opgelopen dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. Het tegen het besluit van 9 juni 1993 ingestelde beroep is bij uitspraak van 25 juli 1996, WUBO 1993/174, ongegrond verklaard.
1.2.
Op het hernieuwde verzoek van juli 2001 om toekenningen op grond van de Wubo is afwijzend beslist bij besluit van 20 november 2002, welke afwijzing na bezwaar is gehandhaafd bij besluit van 30 juni 2003. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 17 juni 2004, 03/3758 WUBO, ongegrond verklaard. Hierbij heeft de Raad overwogen dat psychiater H.S.R. Witte op basis van zijn eigen onderzoek en de aanwezige medische gegevens tot de conclusie is gekomen dat bij appellant sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO met schizotypische en borderline trekken, maar dat bij hem geen sprake is van causaal psychisch letsel dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit. In de aanwezige medische informatie heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de medische situatie van appellant onjuist is ingeschat.
1.3.
Naar aanleiding van de aanvraag van juli 2001 is appellant erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. De gevraagde toekenningen op grond van die wet zijn afgewezen bij besluit van
20 november 2002, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 juni 2003, op de grond dat de psychische en lichamelijke klachten van appellant (gebits-, visus-, hart-, prostaat-, darm-, nek- en schouderklachten, en een lichte nierfunctiestoornis) niet in verband staan met de ondergane vervolging maar duidelijk door andere oorzaken zijn ontstaan. Het tegen het besluit van
30 juni 2003 ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 17 juni 2004,
03/3759 WUV.
1.4.
In juni 2017 heeft appellant onder overlegging van rapporten van psychiaters
J.N. Velleman en P. Dashorst opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de Wuv en Wubo. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen bij besluiten 31 januari 2018 en de afwijzingen na bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten 1 en 2. Verweerder heeft zich (ook nu) op het standpunt gesteld dat de psychische klachten van appellant niet in verband staan met de vervolging in de zin van de Wuv, maar duidelijk door andere oorzaken zijn ontstaan onderscheidenlijk dat (ook nu) niet is gebleken dat de bij appellant aanwezige psychische klachten in verband kunnen worden gebracht met het door hem meegemaakte oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Uit de medische gegevens waarop de afwijzingen van de eerdere aanvragen zijn gebaseerd, blijkt dat eerder een verband tussen de psychische klachten van appellant en de ondergane vervolging dan wel het meegemaakte oorlogsgeweld niet kon worden vastgesteld. Verweerder heeft zich in dit geval kunnen beperken tot een (her)beoordeling van de vraag of de bij appellant aanwezige psychische klachten (nu wel) in verband staan met de vervolging in de zin van de Wuv of het oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.
2.2.
Het standpunt van verweerder dat een dergelijk verband (nog steeds) ontbreekt is in eerste instantie gebaseerd op een door de geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts, uitgebracht advies dat is opgemaakt na een persoonlijk onderhoud dat hij met appellant heeft gehad. Daarbij heeft hij ook betrokken de medische gegevens van de eerdere aanvragen. Maas concludeert dat bij appellant sprake is van insomniastoornis, persisterende depressieve stoornis, waanstoornis en een persoonlijkheidsstoornis. De insomniastoornis, waanstoornis en persoonlijkheidsstoornis zijn eerder als niet-causaal aanvaard en er zijn geen redenen om op dit standpunt terug te komen. De persisterende depressieve stoornis heeft vooral te maken met de huidige fysieke en sociale omstandigheden en moet bovendien gezien worden tegen de achtergrond van de niet causale persoonlijkheidsstoornis, aldus Maas.
2.3.
Het bezwaar is voorgelegd aan de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, arts. Zij heeft na heroverweging van de medische gegevens het advies van Maas onderschreven
.
2.4.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze advisering deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Op grond van de voorhanden medische gegevens kan ook nu niet worden vastgesteld dat appellant psychische klachten heeft die aan de oorlogsgebeurtenissen in het kader van de Wuv of de Wubo kunnen worden toegeschreven. Zo worden de psychische klachten (insomniastoornis, waanstoornis en een persoonlijkheidsstoornis) in verband gebracht met de traumatische gezinsomstandigheden en losmakingsproblemen uit het ouderlijk milieu, met alleen een indirect invloed van de oorlogsgebeurtenissen.
Daarnaast wordt de depressieve stoornis van appellant verklaard uit de fysieke en sociale omstandigheden; van een verband met de vervolging of het oorlogsgeweld is niet gebleken. In de medische gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder in navolging van zijn medisch adviseurs heeft ingenomen. Zo komt uit het advies van Ohlenschlager naar voren dat psychiater Dashorst de dynamiek binnen het gezin van herkomst mede onder invloed van vaders oorlogservaringen verantwoordelijk acht voor de persoonlijkheidsstoornis van appellant. Verder vermeldt Ohlenschlager dat psychiater Velleman aangeeft dat de diagnostiek in grosso modo niet veel verschilt met de diagnostiek van destijds en die zoals genoemd in de recente informatie van Dashorst. Velleman wijt de psychopathologie aan de gezinsomstandigheden, de invloed van de oorlogservaringen op die gezinsomstandigheden en de afwezigheid van vader, zowel in als na de oorlog. Dat de vervolging van appellant of het door hem meegemaakte oorlogsgeweld in de zin van de Wubo (direct) aan het ontstaan van in de zin van de Wubo aan het ontstaan van de klachten ten grondslag liggen heeft de Raad ook nu niet kunnen vaststellen. De omstandigheid dat de oorlog op zich tot klachten heeft geleid is onvoldoende om in het kader van de Wuv of de Wubo tot het vereiste verband te kunnen komen. Omdat andere oorzaken voor het ontstaan van de psychische klachten zijn aan te wijzen kan niet met succes een beroep worden gedaan op de zogenoemde omgekeerde bewijslast. Voor het laten verrichten van een nader medisch onderzoek door een deskundige, zoals namens appellante is verzocht, wordt geen aanleiding gezien omdat geen twijfel bestaat over de medische bevindingen van de geneeskundige adviseurs van verweerder.
2.5.
Uit 2.4 volgt dat de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2019.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
De griffier is verhinderd om te ondertekenen
rh