ECLI:NL:CRVB:2019:2917
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van verzoek om extra huishoudelijke hulp en vergoeding voor fitness/bezigheidstherapie op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling
Op 5 september 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een verzoek had ingediend om extra huishoudelijke hulp en vergoeding voor fitness/bezigheidstherapie op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De appellant, geboren in 1950, had eerder aanvragen ingediend die waren afgewezen omdat zijn lichamelijke en psychische klachten niet als oorlogsletsel werden erkend. In oktober 2017 werd hij echter als oorlogsslachtoffer erkend, maar zijn verzoek om extra voorzieningen werd afgewezen.
De Raad oordeelde dat er geen medische noodzaak was voor meer dan een dagdeel huishoudelijke hulp per week, omdat de appellant niet voldeed aan de criteria van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag. De medische adviezen van de geneeskundig adviseurs gaven aan dat de lichamelijke klachten van de appellant niet in verband konden worden gebracht met de AOR-omstandigheden. De gevraagde vergoeding voor fitness/bezigheidstherapie werd eveneens afgewezen, omdat deze kosten als algemeen gebruikelijk werden beschouwd en niet direct samenhingen met geneeskundige behandeling of verpleging.
De Raad concludeerde dat het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in aanwezigheid van griffier J. Tuit, en werd openbaar uitgesproken op 5 september 2019.