ECLI:NL:CRVB:2019:2917

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
18/4944 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om extra huishoudelijke hulp en vergoeding voor fitness/bezigheidstherapie op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling

Op 5 september 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een verzoek had ingediend om extra huishoudelijke hulp en vergoeding voor fitness/bezigheidstherapie op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De appellant, geboren in 1950, had eerder aanvragen ingediend die waren afgewezen omdat zijn lichamelijke en psychische klachten niet als oorlogsletsel werden erkend. In oktober 2017 werd hij echter als oorlogsslachtoffer erkend, maar zijn verzoek om extra voorzieningen werd afgewezen.

De Raad oordeelde dat er geen medische noodzaak was voor meer dan een dagdeel huishoudelijke hulp per week, omdat de appellant niet voldeed aan de criteria van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag. De medische adviezen van de geneeskundig adviseurs gaven aan dat de lichamelijke klachten van de appellant niet in verband konden worden gebracht met de AOR-omstandigheden. De gevraagde vergoeding voor fitness/bezigheidstherapie werd eveneens afgewezen, omdat deze kosten als algemeen gebruikelijk werden beschouwd en niet direct samenhingen met geneeskundige behandeling of verpleging.

De Raad concludeerde dat het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in aanwezigheid van griffier J. Tuit, en werd openbaar uitgesproken op 5 september 2019.

Uitspraak

18.4944 AOR

Datum uitspraak: 5 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.K. van Wijk, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 juli 2018, kenmerk BZ011193592 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2019. Appellant is, zoals was aangekondigd, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1950, heeft in december 2000 bij (de rechtsvoorganger van) verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de AOR. Bij besluit van 18 maart 2002, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 augustus 2002, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat de lichamelijke en psychische klachten van appellant niet kunnen worden aanvaard als oorlogsletsel in de zin van de AOR.
1.2.
In april 2017 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de AOR. Bij besluit van 11 oktober 2017 is appellant aanvaard als oorlogsslachtoffer in de zin van de AOR. Vastgesteld is dat hij (psychisch) oorlogsletsel heeft en dat bij hem als gevolg van dat oorlogsletsel sprake is van ongeschiktheid voor het verrichten van passende arbeid. Hierbij is beslist dat de (ook eerder) gemelde lichamelijke klachten (diabetes mellitus, hypertensie en incontinentie) niet in verband staan met de AOR-omstandigheden. Appellant is aanmerking gebracht voor een invaliditeitsuitkering en kan aanspraak maken op vrije geneeskundige behandeling en verpleging in verband met zijn oorlogsletsel.
1.3.
In oktober 2017 heeft appellant onder meer verzocht om toekenning van vergoedingen voor twee dagdelen huishoudelijke hulp en fitness/bezigheidstherapie. Bij besluit van
9 februari 2018 is aan appellant met ingang van 1 oktober 2017 toegekend (voor zover hier van belang) een vergoeding voor een dagdeel huishoudelijke hulp. De aanvraag voor een voorziening voor meer dan een dagdeel huishoudelijk hulp is afgewezen omdat de voorziening in verband met het oorlogsletsel van appellant niet medisch noodzakelijk is. De gevraagde voorziening voor fitness/bezigheidstherapie is afgewezen omdat de kosten voor deze voorziening algemeen gebruikelijke kosten zijn en niet kunnen worden gezien als kosten die direct samenhangen met geneeskundige behandeling en verpleging ter zake van oorlogsletsel. Het tegen het besluit van 9 februari 2018 gemaakte bezwaar is bij bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
Huishoudelijke hulp
2.1.
Verweerder hanteert in het kader van de AOR het beleid dat een tweede dagdeel huishoudelijke hulp kan worden toegekend indien er bij betrokkene beperkingen zijn in het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden op grond van causale somatische aandoeningen en/of er sprake is van uitsluitend causale psychische klachten in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag.
2.2.
Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt is in eerste instantie gebaseerd op het advies van de geneeskundig adviseur R. Loonstein, arts. Dat advies is gebaseerd op de bevindingen van de arts H.I. Loor die appellant in augustus 2017 heeft onderzocht. Loonstein concludeert dat een dagdeel huishoudelijke hulp medisch noodzakelijk is als gevolg van de energetische beperkingen die appellant ondervindt als gevolg van de psychische klachten. Er is niet gebleken van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag als gevolg van de psychische klachten, zodat er geen medische noodzaak is voor meer dan een halve dag huishoudelijke hulp. Wat betreft de lichamelijke klachten stelt Loonstein dat die (eerder) niet in causaal verband zijn aanvaard.
2.3.
Het bezwaarschrift is voorgelegd aan de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, arts. Zij concludeert dat appellant geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd. Het betoog dat de lichamelijke klachten het gevolg zijn van de AOR-omstandigheden dan wel van de ondervoeding in het AMS-kamp wordt door Ohlenschlager niet onderschreven. De incontinentie is eerder beoordeeld als een aandoening van constitutionele aard; suikerziekte/diabetes mellitus en hypertensie zijn op goede gronden beoordeeld als
leefstijl- en leeftijdsgebonden aandoeningen. Verder concludeert Ohlenschlager dat uit het bezwaar opnieuw blijkt dat er energetische beperkingen zijn waarvoor al een dagdeel huishoudelijke hulp noodzakelijk is geacht. Nog steeds is niet gebleken dat er sprake is van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag, aldus Ohlenschlager.
2.4.
De Raad acht het bestreden besluit met deze advisering voldoende voorbereid en gemotiveerd. Gegevens op grond waarvan verweerder alsnog dient te aanvaarden dat de lichamelijke klachten wel aan de AOR-omstandigheid dienen te worden toegeschreven zijn niet overgelegd. De in beroep overgelegde verklaring van de huisarts kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat brengt mee dat, gezien het onder 2.1 geformuleerde beleid van verweerder, appellant uitsluitend op grond van zijn psychische klachten in aanmerking kan komen voor een uitbreiding van de huishoudelijke hulp als bij hem sprake is van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag in het huishouden. In de onderzoeksbevindingen van Loor zijn geen aanwijzingen te vinden dat bij appellant sprake is van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag. Het onderzoek van Loor laat zien dat appellant zelf in staat is het huishouden organiseren. Het zijn met name de niet-causale lichamelijke klachten en de grootte van de woning die aan het verzoek om toekenning van een tweede dagdeel huishoudelijke hulp ten grondslag liggen. Zoals hiervoor is overwogen kunnen de lichamelijke klachten niet bij de beoordeling worden betrokken. De grootte van de woning (en het onderhouden van de tuin) kan evenmin leiden tot een uitbreiding van de huishoudelijke hulp (vergelijk de uitspraak van 8 maart 2012, ECLI:CRVB:NL:2012:BV8298). Een medische noodzaak voor het toekennen van meer dan een dagdeel huishoudelijke hulp per week ontbreekt dan ook.
Fitness/bezigheidstherapie
2.5.
Appellant heeft bij de aanvraag gesteld dat hem is geadviseerd om aan fitness te doen, wat zou bijdragen aan de goede doorbloeding en wat zou resulteren in een fitter lichaam en een betere geestelijke gezondheid. De Raad onderschrijft het oordeel van verweerder dat van een therapie geen sprake is en de gevraagde vergoeding niet direct samenhangt met een geneeskundige behandeling of verpleging als bedoeld in de AOR. De gevraagde voorziening betreft vergoeding van een lichamelijke training die past bij een normaal hedendaags bewegingspatroon. Dergelijke algemeen gebruikelijke kosten kunnen niet op grond van de AOR voor vergoeding in aanmerking worden gebracht.
2.6.
Uit 2.4 en 2.5 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2019.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
De griffier is verhinderd om te ondertekenen
rh