ECLI:NL:CRVB:2019:2893

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
18/1332 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens niet wonen op uitkeringsadres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 februari 2018. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van de appellant, die zijn hoofdverblijf niet op het opgegeven uitkeringsadres zou hebben gehad. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft de bijstandsverlening per 1 oktober 2016 stopgezet, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen. De periode die in deze beoordeling aan de orde is, loopt van 1 oktober 2016 tot en met 19 april 2017.

De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak de getuigenverklaring van de moeder van appellant als bewijs toegelaten en heeft de waarde van het huisbezoek niet onderschat. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat er persoonlijke bezittingen in de woning aanwezig waren, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat het verslag van de sociaal rechercheurs betrouwbaar is. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen, maar heeft enkel de eerdere beroepsgronden herhaald. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat appellant in de beoordelingsperiode geen hoofdverblijf had op het opgegeven adres. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de feiten en overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd. De griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

18.1332 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 februari 2018, 17/6661 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 27 augustus 2019
Zitting heeft: J.T.H. Zimmerman
Griffier: F.H.R.M. Robbers
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 27 augustus 2019. Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het bestreden besluit ziet op de intrekking van de bijstand van appellant met ingang van 1 oktober 2016. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres heeft. Door hiervan geen melding te maken heeft hij de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De te beoordelen periode betreft de periode van 1 oktober 2016 tot en met 19 april 2017.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, het volgende overwogen. De getuigenverklaring van de moeder van appellant mag worden gebruikt. De rechtbank volgt niet de beroepsgrond dat de bevindingen van het huisbezoek van weinig waarde zijn. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat er, in tegenstelling tot wat in het verslag wordt geconstateerd, wel persoonlijke spullen van hem in de woning waren. Bezittingen die volgens het bezwaarschrift in de woning aanwezig zouden zijn geweest betreffen meubels en gebruiksvoorwerpen die naar hun aard niet tot een persoon te herleiden zijn. Het verslag van bevindingen is coherent, concludent en op ambtseed opgemaakt door sociaal rechercheurs. Verder valt niet in te zien dat appellant de verzekeraar van de auto zou vragen om een factuur naar een adres te sturen waar hij maar enkele dagen zou blijven. Uit het onderzoeksrapport van het college blijkt dat appellant bij herhaling heeft verzocht aan de verzekeraar om post naar het adres in Maastricht te sturen, waarbij niet is aangegeven dat dat verzoek maar voor een bepaalde tijd gold. Uit de onderzoeksbevindingen blijkt voldoende dat appellant in de te beoordelen periode geen hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres.
Appellant heeft in hoger beroep alleen aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet tegemoet is gekomen aan zijn beroepsgronden en heeft als gronden van hoger beroep het beroepschrift in eerste aanleg overgelegd. Appellant heeft geen aanvullende beroepsgronden ingediend. Het hoger beroep is dus een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust.
Voor een veroordeling in de vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F.H.R.M. Robbers (getekend) J.T.H. Zimmerman