ECLI:NL:CRVB:2019:2883

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
17/7557 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemeld onroerend goed

Op 27 augustus 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/7557 PW-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 27 oktober 2017. De zaak draait om de intrekking van bijstand van de appellante over de periode van 26 maart 2002 tot en met 20 mei 2003, alsook de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 17.064,20. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar heeft deze besluiten genomen op basis van het feit dat appellante bij haar aanvraag op 24 april 2002 geen melding heeft gemaakt van haar eigendom van een appartement in Turkije, waarvan de waarde op 14 januari 2015 was getaxeerd op € 22.199,-.

In hoger beroep was de enige kwestie of appellante kon aantonen dat de waarde van het appartement op 24 april 2002 lager was dan het college had aangenomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante hierin niet was geslaagd. De door haar overgelegde taxaties betroffen niet de waarde op de relevante datum, en de andere documenten, zoals de tapu senedi en de onroerend zaakbelasting, werden niet als voldoende bewijs beschouwd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor de bewijslast bij haar lag.

De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af, evenals het verzoek om vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de beslissing ondertekend.

Uitspraak

17.7557 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 27 oktober 2017, 16/5382 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)
Datum uitspraak: 27 augustus 2019
Zitting heeft: J.T.H. Zimmerman
Griffier: F.H.R.M. Robbers
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 27 augustus 2019. Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het bestreden besluit ziet op de intrekking van de bijstand van appellante over de periode van 26 maart 2002 tot en met 20 mei 2003 en de terugvordering van de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 17.064,20. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante bij haar aanvraag van 24 april 2002 geen melding heeft gemaakt van de eigendom van een appartement in [plaatsnaam], Turkije. De waarde van dit appartement is op 14 januari 2015 getaxeerd op € 22.199,-.
In hoger beroep is enkel nog in geschil of appellante aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het appartement op 24 april 2002 lager lag dan waar het college vanuit is gegaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellante hierin niet is geslaagd. De door appellante overgelegde taxaties zien niet op de waarde van het appartement op 24 april 2002. Verder komt aan de door appellante overgelegde tapu senedi uit 1999, de opgave onroerend zaakbelasting over het jaar 2002 en de destijds geldende wisselkoersen niet de bewijskracht toe die appellante hieraan wenst toe te kennen. Een tapu senedi is een uittreksel uit het eigendomsregister waarbij de gegevens worden aangedragen door vervreemder en verkrijger van de onroerende zaak en de onroerend zaakbelasting vindt plaats naar opgave van de belastingplichtige eigenaar die baat heeft bij vaststelling van een lage waarde. De door appellante gemaakte berekening aan de hand van de in deze stukken vermelde waardes wordt dan ook niet gevolgd.
Geen aanleiding bestaat om, zoals appellante heeft verzocht, een deskundige te benoemen voor de vaststelling van de waarde in 2002. Omdat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden ligt op haar de bewijslast om de waarde aannemelijk te maken.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, wordt ook het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen.
Voor een veroordeling in de vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F.H.R.M. Robbers (getekend) J.T.H. Zimmerman