ECLI:NL:CRVB:2019:2838

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
17/5981 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor functie wikkelaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich op 10 mei 2011 ziek had gemeld, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat de appellant na de voorgeschreven wachttijd, met ingang van 7 mei 2013, geen recht meer had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische en lichamelijke klachten onvoldoende zijn onderkend door het Uwv. Hij verzocht de Raad om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat hij meende dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur te vervullen. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de appellant geschikt was voor deze functie, en de Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De dossiergegevens waren zorgvuldig bestudeerd, en de klachten van de appellant waren in kaart gebracht. De Raad concludeerde dat de appellant terecht op 30 mei 2016 geschikt was geacht voor de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur, en dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn diabetes en eczeemklachten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.5981 ZW

Datum uitspraak: 28 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 juli 2017, 16/8273 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Schijndel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister. Als tolk is verschenen E. Battaloglu.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als productiemedewerker. Hij heeft zich op 10 mei 2011 ziek gemeld. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 7 mei 2013 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant met ingang van deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht de functies van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), graafmachinebestuurder (SBC-code 263060) en productiemedewerker metaal- en
elektro-industrie (SBC-code 111171) te vervullen. Het beroep van appellant tegen dit besluit is niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Appellant heeft zich op 9 maart 2016 ziek gemeld met depressieve klachten,
moeheidsklachten en slaapproblemen. Op 30 mei 2016 heeft appellant het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts. Deze arts heeft appellant met ingang van deze datum geschikt geacht voor de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 30 mei 2016 vastgesteld dat appellant per deze datum geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 september 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank ligt aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig onderzoek ten grondslag. Er was voldoende actuele informatie van de behandelend sector in het dossier voorhanden waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn beoordeling kon baseren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek onjuist is. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 februari 2017 gemotiveerd heeft uiteengezet waarom hij zijn standpunt niet heeft gewijzigd naar aanleiding van de in beroep door appellant overgelegde informatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht besloten de ZW-uitkering van appellant met ingang van 30 mei 2016 te beëindigen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat het Uwv zijn psychische en lichamelijke klachten onvoldoende heeft onderkend. Appellant is van mening dat de door hem in beroep overgelegde informatie voor de rechtbank aanleiding had moeten zijn voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. Appellant heeft de Raad verzocht alsnog een deskundige te benoemen. Hij is van mening dat hij wegens zijn medische beperkingen de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. De dossiergegevens zijn bestudeerd, de klachten van appellant zijn in kaart gebracht, appellant is zowel psychisch als lichamelijk onderzocht en de gegevens van de behandelend sector zijn bij de beoordeling betrokken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de hoorzitting bijgewoond, de in bezwaar verkregen gegevens in zijn heroverweging betrokken en inzichtelijk gemotiveerd hoe hij tot zijn standpunt is gekomen.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv. Hierbij wordt betrokken dat appellant tijdens het spreekuur van 18 april 2016 te kennen heeft gegeven dat de voorgeschreven medicatie helpt bij zijn klachten. Bovendien hebben de artsen van het Uwv tijdens hun onderzoek geen ernstige psychische stoornis of opvallende cognitieve functiestoornissen waargenomen. In de brief van I-psy van 7 maart 2016 wordt voorts gesproken over een depressieve stoornis, licht tot matig en dat in overleg is besloten de behandeling te beëindigen. Cognitieve gedragstherapie heeft appellant goed gedaan. Ook in de brief van I‑psy van 11 januari 2017 wordt gesproken over een licht tot matige depressie. Aan de brief van de huisarts van 15 april 2016 wordt daarom niet de door appellant gewenste waarde gehecht.
4.4.
De artsen van het Uwv waren bekend met de bij appellant aanwezige contractuur van Dupuytren. Tijdens het lichamelijk onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een iets verminderd gevoel in de wijs- en middelvinger (links) waargenomen, maar bleek appellant bij het hanteren van knoopjes en andere kleine voorwerpen geen duidelijke functiestoornis aan zijn hand te hebben. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft helder toegelicht dat de hand- en vingervaardigheid van appellant voldoende aanwezig was en de handklachten derhalve geen beletsel vormen voor de uitoefening van de functie van wikkelaar op de datum in geding. Er is geen aanleiding om dit naar behoren gemotiveerde standpunt onjuist te achten.
4.5.
Vanwege de diabetes heeft het Uwv appellant reeds bij de WIA-beoordeling aangewezen geacht op regelmatige werktijden om ontregeling door stress te voorkomen. Er zijn in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met de diabetes op de datum in geding. Dit geldt ook voor de eczeemklachten van appellant.
4.6.
Omdat de hiervoor noodzakelijke twijfel ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank heeft daartoe op goede gronden ook geen aanleiding gezien.
4.7.
De conclusie is dat appellant terecht op 30 mei 2016 geschikt is geacht voor de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur.
5. Gelet op 4.2 tot en met 4.7 slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) R.H. Koopman

OS