ECLI:NL:CRVB:2019:2820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
14/4500 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard na volledige tegemoetkoming aan bezwaren van appellante inzake nabestaandenuitkering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) inzake haar recht op een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb had eerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, omdat haar partner op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De rechtbank Amsterdam had het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 22 januari 2016 is de Svb opgedragen nader onderzoek te doen naar de verzekeringspositie van de partner van appellante in Spanje. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat de partner op de dag van zijn overlijden wel verzekerd was voor een nabestaandenpensioen in Spanje. Op basis van deze nieuwe informatie heeft de Svb op 21 mei 2019 een nieuwe beslissing genomen en appellante alsnog een pro rata nabestaandenuitkering toegekend met terugwerkende kracht.

Appellante heeft vervolgens aan de Raad meegedeeld dat zij volledig is tegemoetgekomen aan haar bezwaren en geen belang meer heeft bij een verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat er geen procesbelang meer is en heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Svb is verplicht om het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

14.4500 ANW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2014, 13/4390 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Spanje (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 augustus 2019
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2016. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.S. van Zanten.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de Svb opdracht gegeven nader onderzoek te doen. De Svb heeft vervolgens nadere stukken aan de Raad toegezonden.
Bij brief van 22 mei 2019 heeft de Svb aan de Raad een nieuwe beslissing op bezwaar toegezonden, gedateerd 21 mei 2019.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 13 juni 2019. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om appellante de gelegenheid te geven te reageren op het besluit van 21 mei 2019. Desgevraagd heeft appellante gereageerd op de nieuwe beslissing op bezwaar van 21 mei 2019 en daarbij verklaard geen gebruik te willen maken van het recht op een (nadere) zitting te worden gehoord. De Svb heeft niet binnen de daartoe gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beslissing op bezwaar van 4 juli 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 april 2013 ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat appellante geen recht heeft op een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) omdat haar partner op de datum van zijn overlijden, 8 oktober 2012, niet verzekerd was voor de ANW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Naar aanleiding van wat op de zitting van 22 januari 2016 is besproken, heeft de Svb in het kader van de toepassing van artikel 51, derde lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 nader onderzoek gedaan in Spanje naar de verzekeringspositie van de (overleden) partner van appellante. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de partner van appellante op de dag van zijn overlijden wel verzekerd was in Spanje voor een nabestaandenpensioen. Vervolgens heeft de Svb het mogelijke recht van appellante op een ANW‑uitkering onderzocht. Hiertoe is onder meer het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen opdracht gegeven onderzoek te doen naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante.
3.2.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft de Svb op 21 mei 2019 een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante afgegeven. Hierbij is aan appellante alsnog met ingang van 1 oktober 2012 een pro rata nabestaandenuitkering op grond van de ANW toegekend. Bij besluit van eveneens 21 mei 2019 is de wettelijke rente vergoed.
3.3.
Desgevraagd heeft appellante aan de Raad meegedeeld dat met het besluit van 21 mei 2019 volledig aan haar bezwaren is tegemoetgekomen.
3.4.
De Raad stelt vast dat appellante geen belang meer heeft bij een beoordeling van het geschil in hoger beroep, nu de Svb volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. De Raad zal dan ook het hoger beroep niet‑ontvankelijk verklaren.
4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

NW