ECLI:NL:CRVB:2019:2814

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
17/7644 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herleving van Wajong-uitkering na beëindiging van uitkering en bewijs van verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een Wajong-uitkering ontvangen, maar deze was per 1 oktober 2016 beëindigd omdat hij buiten Nederland zou wonen. Appellant verzocht op 28 november 2016 om herleving van zijn Wajong-uitkering, maar dit verzoek werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. De rechtbank had het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij ten tijde van het verzoek in Nederland woonde, onderbouwd met een uittreksel uit de basisregistratie personen (brp) van 13 januari 2017. De Raad oordeelde echter dat dit bewijs niet voldoende was om aan te tonen dat appellant op de relevante datum in Nederland woonde. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/7644 WAJONG
Datum uitspraak: 21 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 oktober 2017, 17/1666 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Polen) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van [datum] 2006 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend. Bij besluit van 23 juni 2016, zoals gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 8 september 2016, is het recht op Wajong-uitkering van appellant op grond van artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong per 1 oktober 2016 beëindigd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant per die datum buiten Nederland is gaan wonen en de intrekking van de uitkering niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Bij uitspraak van 27 oktober 2017, 16/6451, heeft de rechtbank Rotterdam het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 8 september 2016 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 juli 2019 in de zaak 17/7642 Wajong, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2. Op 28 november 2016 heeft appellant verzocht om herleving van de Wajong-uitkering.
1.3. Bij het besluit van 5 december 2016, zoals gehandhaafd bij besluit van 28 februari 2017 (bestreden besluit), heeft het Uwv het verzoek om herleving van de uitkering afgewezen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ten tijde van het verzoek om herleving in Nederland woonde. Daarvoor is verwezen naar het uittreksel van de inschrijving in de basisregistratie personen (brp) van 13 januari 2017. Verder is gesteld dat appellant met ingang van maart 2017 naar Polen is geëmigreerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het oordeel van de rechtbank dat appellant met een afschrift van het brp van
13 januari 2017 niet heeft aangetoond dat hij op 28 november 2016 in Nederland woonde, wordt ten volle onderschreven. Daarbij wordt nog opgemerkt dat tussen de beëindiging van de Wajong-uitkering per 1 oktober 2016 en het verzoek om herleving van de uitkering van
28 november 2016 nog geen twee maanden zijn verstreken. Appellant heeft zijn standpunt in hoger beroep niet nader onderbouwd.
4.2. Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
21 augustus 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M.D.F. de Moor
ew