ECLI:NL:CRVB:2019:281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, die als verkoopster werkzaam was, had zich in 2015 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij per 2 november 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd door het Uwv ongegrond verklaard.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en goed onderbouwd waren. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunde dat haar beperkingen waren onderschat. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte. De argumenten van appellante in hoger beroep waren grotendeels herhalingen van eerdere gronden en werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geselecteerde functies passend waren. De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, met Y. Azirar als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.